De Joden zijn zowel een volk als mensen met het Joodse geloof. De mensen uit dit volk hoeven niet vroom te zijn (te geloven) en het geloof kan ook nog op verschillende manieren gevolgd worden. Op deze pagina meer informatie over het geloof.
Het Jodendom is een oude religie met één god. Het Jodendom is ook de historische basis voor andere geloven met één god, zoals de Islam en het Christendom.
Volgens de Joodse gelovigen was Avraham (Abraham, Ibrahim) de eerste Jood. Avraham kwam uit Ur en ging nadat God hem daartoe had opgedragen op reis naar “Het Beloofde Land”. Hoe hij daarheen reisde is te zien op het kaartje onderaan deze pagina.
God beloofde Avraham ook, die inmiddels al oud was, dat hij nog kinderen zou krijgen, om te beginnen Yitzchak (Isaak), die zijn werk zouden voortzetten en het land Israël (in dat stuk van de bijbel Kena’an (Kanaan) genoemd) zou erven. Volgens de Tenach gaf God de zoon van Yitzchak, Ya’akov (Jakob), de naam Israël, Dat betekent “hij die met God worstelt”.
God stuurde Ya’akov en zijn kinderen naar Egypte; nadat zij uiteindelijk slaven werden, stuurde God Moshe (Mozes) om de Israëlieten uit de slavernij terug te kopen. Na de Uittocht uit Egypte bracht God hen naar de berg Sinaï om hen de Thora te geven en bracht hen uiteindelijk naar Eretz Yisrael.
Bij terugkomst in Israël, werd de tent met de tabernakel in de stad Sjilo geplaatst en bleef daar meer dan 300 jaar staan. Gedurende deze tijd gaf God het Joodse volk leiders en strijders, waaronder ook vrouwen, om het volk één te maken nadat hij ook vijanden stuurde om hen aan te vallen. Na verloop van tijd daalde de moraal van de natie tot het punt waarbij God de Filistijnen toestond om de tempel in Sjilo te veroveren en te plunderen. De inwoners van Israël vertelden de profeet Shmuel (Samuel) dat zij een koning wilde hebben, zoals dat ook bij andere volken was. God wist dat dit niet het beste voor de Joden was, maar willigde het verzoek in en liet Shmuel Saul, benoemen tot koning. De mensen haalden Saul over tegen een order van God in te gaan en God beval Samuel om David in plaats van Saul te benoemen. Zodra David koning was, vertelde hij de profeet Nathan dat hij een tempel wilde bouwen. Als beloning beloofde God David dat hij zijn zoon zou toestaan om de tempel te bouwen en de troon nooit van zijn kinderen zou onttrekken. Davids zoon Shlomo (Salomo) bouwde de eerste tempel, volgens de wil van de God, in Jeruzalem.
Na de dood van Shlomo werd het koninkrijk verdeeld in de twee koninkrijken Israël en Jehuda (Judea). Hier woonden 12 stammen. Deze stammen waren afkomstig van de 12 zonen van Jacob, die naar Egypte verbannen was.
Israël had een verscheidenheid aan koningen en na een paar honderd jaar stond God Assyrië toe om Israël te veroveren en zijn volk te verbannen. Het koninkrijk van Jehuda, waarvan Jeruzalem de hoofdstad was en waar de tempel was, bleef onder het gezag van het huis van David. Echter, de afgodendienst werd steeds erger en God stond Babylonië toe om Jehuda te veroveren, de tempel te vernietigen die 410 jaar in gebruik was geweest en Zijn volk naar Babylonië te verbannen, met de belofte dat zij na zeventig jaar zouden worden bevrijd. Na zeventig jaar werd het het Joodse volk toegestaan om terug te keren naar Israël onder leiding van Ezra en de tempel werd herbouwd. Deze tweede tempel stond 420 jaar overeind, waarna hij werd vernietigd door de Romeinse generaal en latere keizer Titus. De tempel stond op de berg Moriah en de berg Moriah moet zonder tempel blijven totdat een nakomeling van David de glorie van Israël herstelt.
De Thora, die op de berg Sinaï werd gegeven, werd samengevat in de vijf boeken van Moshe en samen met de boeken van en over de profeten en de geschriften de ‘Geschreven Thora’ genoemd. De details, die de bijbehorende ‘Mondelinge Thora’ vormden, moesten ongeschreven blijven. Maar omdat de vervolging van de Joden toenam, ontstond het gevaar dat details vergeten zouden worden. Daarom werden zij alsnog opgetekend in de Misjna, de Talmoed en andere heilige boeken van het Jodendom.
Joodse Wet
De basis van de Joodse wet en traditie (halacha) is de Thora, de vijf boeken van Mozes.
Er staan 613 geboden (mitswot) in de Thora. Sommige van deze wetten zijn alleen van toepassing op mannen of op vrouwen, op priesters (kohaniem) of op leden van de stam van Levi, op personen die de agrarische producten van het Land van Israël behandelen (bebouwen, eten, etc.). Vele wetten waren slechts relevant toen de Tempel van Jeruzalem nog bestond. Minder dan 300 van deze geboden zijn vandaag nog toepasbaar. Er waren Joodse groepen die alleen rekening hielden met de geschreven tekst van de Thora, maar de meeste Joden hielden rekening met wat zij de mondelinge wet noemen.
Ten tijde van rabbijn Juda Hanasi (200 na Christus) werd veel van dit materiaal opgeschreven in de Misjna. In de loop van de volgende vier eeuwen werd er over deze wet gedebatteerd in de belangrijkste Joodse gemeenschappen (het Land van Israël en Babylon). De commentaren die daaruit voortkwamen werden gebundeld en noemen we de talmoeds van Babylonië en het Land van Israël. Deze zijn sindsdien becommentarieerd door vele Thora-geleerden.
De mens is goed
Het Joodse geloof gaat ervan uit dat de mens goed is. De mens is goed en kan fouten maken. Die fouten kun je ook herstellen. Daar zijn zelfs belangrijke dagen voor zoals Jom Kippoer (Grote Verzoendag). Op deze dag kan men spijt betuigen van fouten én men herdenkt de doden. Dat is een belangrijk verschil met andere geloven die ervan uitgaan dat de mens slecht is en het hele leven moet blijven proberen om beter te worden. Zoals er verschillen zijn binnen het christendom en binnen de islam zijn er ook verschillen binnen het Jodendom. Het positieve uitgangspunt wordt dus verschillend uitgelegd door verschillende groepen. Zoals in elk geloof zijn er dus mensen die ontspannen omgaan met het geloof en mensen die zich sterk aan regels proberen te houden.
laatst bijgewerkt:
7 september 2019