Maurits (Rotterdam, – Sobibor, ) en Jona (Rotterdam, – Rotterdam, ) Bosman waren broers. Jona werd doorgaans John genoemd en voor de oorlog waren ze de eigenaren van de textielfirma Bosman & Den Arend, een bedrijf dat bijna een eeuw in Rotterdam zou bestaan. Maurits werd vermoord in Sobibor, John zat aan het einde van de oorlog in Bergen-Belsen en terug in Rotterdam bezweek hij alsnog aan de slechte gezondheidstoestand door zijn verblijf in Bergen-Belsen.
Maurits en John waren de zoons van Salomon Bosman (Rotterdam, 13 september 1857 – Rotterdam, 10 maart 1925) en Mathilda Pieters (Rotterdam, – Sobibor, ). Ze groeiden op in het centrum van de stad en het gezin woonde onder andere op de Oppert 152, de Henegouwerlaan 35b en vanaf 1921 tot in de oorlog de Mathenesserlaan 372a. De textielhandel ging goed, het gezin was in goede doen. Tot aan de oorlog was de zaak gevestigd aan de Botersloot 61 en werd gedreven door Maurits en John. Bij het bombardement van 14 mei 1940 ging deze locatie verloren.
De Bosmannen gingen niet bij de pakken neerzitten en gingen verder met de zaak op het woonadres van Maurits, op de Persijnstraat 8. Lang heeft dit niet geduurd, want als Joodse zaak werd deze onteigend en onder een Verwalter geplaatst. In 1942 verhuisde deze Verwalter, de heer Swinkels, de zaak naar de Schietbaanlaan 63a. De broers werden hierdoor van hun inkomen voor hun beide gezinnen beroofd.
Het oude bedrijf had een goede naam en de broers werden gewaardeerd om hun inzet voor de stad en de Joodse gemeenschap. Beide broers werden verantwoordelijk voor een afdeling van de Joodse Raad in Rotterdam.
John
John woonde met zijn vrouw Eva de Jong (Borculo, 3 oktober 1905) op de Graaf Florisstraat 100a. Zij hadden drie jonge kinderen Mirjam Anna, Arnold en Jehoedith. Met zijn broer Maurits werd hij verantwoordelijk voor de Afdeling Arbeidsbemiddeling, een afdeling die Joodse werklozen aan werk moest helpen. Omdat Joden in veel sectoren niet meer mochten werken waren er onder hen veel werklozen. Na de deportatie van het grootste deel van de Rotterdamse Joden moest Bosman en zijn gezin naar Kamp Vught. Hij werd te werk gesteld in Aussenkommando Moerdijk, een sub-kamp van Vught. In de periode dat hij daar werkte, werden zijn vrouw en kinderen via Westerbork naar Sobibor gedeporteerd en op 11 juni 1943 vermoord. Na 20 juli 1943 moest John van Kamp Vught naar Westerbork en zijn ‘Sperre’ werd weer geldig verklaard. John kwam in Kamp Bergen-Belsen terecht en maakte daar de bevrijding mee.
Maurits
Maurits trouwde in 1922 met Henriëtte Philipse (Rotterdam, 25 juni 1895) en ze kregen twee kinderen, Mathilda (Tilly) en Salomon (Sam). Het gezin woonde vanaf 1926 op de Persijnstraat 8. Maurits was verantwoordelijk voor de Afdeling Huiszorg, Bureau Arbeidsbemiddeling en Correspondentie Buitenland. De Afdeling Huiszorg verleende persoonlijke ondersteuning na medische indicatie.
De zionist Maurits en zijn gezin werden op de ‘Palestinalijst’ geplaatst en werd een afreis naar Palestina beloofd. Het gezin stond ook op de ‘Weinreb-lijst’ en door die twee lijsten leek deportatie uitgesloten. Toen de oproepingen voor de Arbeitseinsatz kwamen, en de leeftijd van zoon Sam ‘aan de beurt’ was, probeerde Sam weg te komen met hulp van een groep die geleid werd door ‘Karel Kaufmann’. Kaufmann collaboreerde met de bezetter, zoon Sam bereikte via andere hulp het zuiden van Frankrijk.
Henriëtte Bosman wilde onderduiken, Maurits was daar tegen en meende dat ze veilig waren. In mei 1943 werd het gezin samen met het gezin van John opgepakt en naar Kamp Vught overgebracht. Na Vught gingen dochter Tilly en haar ouders naar Westerbork en daar bleek dat de ‘Palestinalijst’ niet meer geldig was. Tilly werd door de lijst van het ‘personeel van de Meppelse Wasserij’ beschermd en moest op 20 juli 1943 afscheid van haar ouders nemen. Maurits en Henriëtte werden in Sobibor op 23 juli 1943 vermoord. Tilly ontsnapte uit Westerbork en ging terug naar Rotterdam. Daar traceerde ze Karel Kaufmann in de veronderstelling dat hij betrouwbaar was. Tilly logeerde bij hem, maar voelde zich daar niet op haar gemak. Ze vluchtte naar Leiden en ging in onderduik. Ze kwam tijdens de onderduik er achter dat haar voorgevoel over Kaufmann klopte. Hij bleek een verrader die vele Joodse onderduikers had aangegeven. Tilly en Sam overleefden de oorlog
bron:
Stadsarchief Rotterdam, gezinskaart Salomon Bosman
www.joodsmonument.nl, lemmata Maurits en Jona Bosman
“Persijnstraat”. “Rotterdamsch nieuwsblad”. Rotterdam, 24-05-1940. Geraadpleegd op Delpher op 28-07-2018, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011002395:mpeg21:a0038
https://www.joodserfgoedrotterdam.nl/bosman-den-arend/ (geraadpleegd 1 augustus 2018)
Rob Snijders, Bureau Rotterdam van de Joodsche Raad te Amsterdam; Collaboratie, schipperen of verzet?, bachelorscriptie UvA Amsterdam (Amsterdam 2018).
illustratie:
“Persijnstraat”. “Rotterdamsch nieuwsblad”. Rotterdam, 24-05-1940. Geraadpleegd op Delpher op 28-07-2018, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011002395:mpeg21:a0038
gepubliceerd:
31 juli 2018
laatst bijgewerkt:
18 mei 2021