Louis Jacob van Dam

door Wally de Lang

Louis Jacob van Dam (Groningen 9 juni 1911 – Hartheim, 11 augustus 1941) werd geboren als vijfde kind in het Groningse gezin van Jacob van Dam en Regine de Vries. Het broertje voor hem droeg dezelfde naam, maar was op tweejarige leeftijd gestorven. Na Louis zouden nog zes kinderen volgen. In totaal had hij zeven broers en drie zussen. Vader Jacob onderhield zijn gezin door te werken als koopman. Onduidelijk is welke handelswaar hij aan de man probeerde te brengen, onbekend is ook of hij voldoende geld kon binnenbrengen om zijn schare kinderen te kleden en te voeden, maar de kans daarop lijkt erg klein.

Louis zou na de lagere school uiteindelijk, evenals zijn vader, ‘koopman in diverse artikelen’ worden. Hij verkocht ongeregelde handel. Mogelijk reisde hij naar markten in verschillende steden in Nederland en heeft hij tijdens die werkzaamheden zijn Rotterdamse vrouw Maria van der Stam leren kennen. Maria en Louis trouwden in januari 1935; beiden waren 24 jaar. Maria was snel in verwachting. Het jonge stel bleef in Rotterdam wonen, maar keerde later dat jaar voor korte tijd terug naar Groningen waar zoontje Jacob Louis werd geboren. Terug in Rotterdam vonden ze woonruimte in het centrum, in achtereenvolgens de Diergaardelaan, de Helmersstraat, de Simonstraat en de Ammanstraat, allen straten waar veel Joden woonden. In april 1937 werd een tweede zoontje geboren, Jonas, in april 1939 een meisje, Regine.

De Ammanstraat in hartje Rotterdam, het laatste adres van de familie Van Dam, was een van de straten die bij het Duitse bombardement op 14 mei 1940 Rotterdam werd weggevaagd. Onder de doden en daklozen waren ook twee kinderen van het jonge gezin Van Dam. Kleine Jacob van 4 jaar en Regine van 11 maanden kwamen om. Dat vader Louis, moeder Maria en middelste zoontje Jonas het bombardement overleefd hebben, lijkt een wonder: hun huis was verwoest. Waar ze de eerste maanden na de ramp zijn opgevangen is niet bekend, vermoedelijk zijn zij tijdelijk ingetrokken bij het gezin van Louis’ zus Frouktje die aan de Rubroekstraat woonde – een straat die bij het bombardement gespaard is gebleven – of bij zijn broer Andries aan de Boezemkade, een straat waarvan ook negentig procent overeind is blijven staan. Het onderbrengen van 80.000 dakloze inwoners was geen sinecure en geschiedde in grote chaos. Veel joden werden naar Den Haag overgebracht, maar het feit dat Louis op 15 juli 1940 in Rotterdam aangifte deed van de dood van zijn twee kinderen, betekent dat hij toen nog in de stad was. Pas een half jaar later, op 5 december 1940, zouden ze zich inschrijven in Louis’ geboortestad Groningen, op het Gedempte Zuiderdiep 15.

Twee-en-een-halve maand later vond wederom een drama plaats binnen de familie. Louis was tijdens het weekend van de razzia’s op 22 en 23 februari 1941 in Amsterdam. Waarom hij daar was, is niet bekend. Geen van zijn broers of zussen woonde in de hoofdstad, maar waarschijnlijk overnachtte hij bij de ouders van Maria die aan de Tweede Oosterparkstraat woonden. Op zaterdag 22 februari was hij op het verkeerde moment op de verkeerde plek en werd hij opgepakt en via Schoorl naar Buchenwald en later Mauthausen gedeporteerd.

Louis’s echtgenote Maria verhuisde in april 1941 met haar zoontje Jonas naar Amsterdam, naar de Koestraat. Vermoedelijk wilde ze dichter bij haar ouders te zijn, ze was immers alles verloren wat haar lief was: haar zoon en dochter Jacob en Regine, haar huis bij het bombardement in Rotterdam en haar man Louis bij de razzia’s in Amsterdam. De angst en onzekerheid over hoe het met hem ging, duurde zeker tot begin oktober. Toen zou ze vernemen dat hij op 2 september 1941 in Mauthausen om het leven was gekomen. Als quasi doodsoorzaak werd medegedeeld dat hij aan ‘ziekte van het gehoorsorgaan’ was overleden. Nooit zou ze weten dat hij op 11 augustus in de gaskamer van kasteel Hartheim was vermoord.

Een jaar later, op 30 september 1942, werd Maria met haar zoontje Jonas in Auschwitz vermoord. Van de zeven broers en drie zussen van Louis zouden alleen de broers Benjamin Jacob Andries van Dam (1906 – 1973) en Mozes Jacob (Max) van Dam (1921 – 2003) de oorlog overleven. Zijn ouders, vijf broers en drie zussen werden allen omgebracht.

 

bron:
Wally de Lang, Louis Jacob van Dam. Biografie naar aanleiding van De razzia’s van 22 en 23 februari 1941 in Amsterdam: het lot van 389 joodse mannen (Amsterdam 2021). Dit verhaal voor Joodserfgoedrotterdam d.d. 19 april 2021

illustraties:
annotatie zie afbeeldingen

gepubliceerd:
19 april 2021

laatst bijgewerkt:
26 november 2023

 

documenten Louis Jacob van Dam

Op 15 juli 1940 deed Louis van Dam aangifte bij het Rotterdamse bevolkingsregister van zijn bij het bombardement van 14 mei 1940 omgekomen zoontje Jacob (5 jaar) en dochtertje Regine (1 jaar). Dertien maanden later zou hij zelf vergast worden in de gaskamer van kasteel Hartheim. Stadsarchief Rotterdam
Op 15 juli 1940 deed Louis van Dam aangifte bij het Rotterdamse bevolkingsregister van zijn bij het bombardement van 14 mei 1940 omgekomen zoontje Jacob (5 jaar) en dochtertje Regine (1 jaar). Dertien maanden later zou hij zelf vergast worden in de gaskamer van kasteel Hartheim. Stadsarchief Rotterdam
Registratiekaart uit Buchenwald van Louis van Dam waarop staat aangegeven welke kleding hij na aankomst had ingeleverd in ruil voor gevangeniskleding. Zijn kampnummer is 2755. Arolsen Archives
Geldkaart van Louis van Dam uit Buchenwald. Toen hij in het kamp arriveerde had hij fl. 15,- bij zich. In maart is er wat geld bijgestort en op 24 maart nam hij drie gulden op bij de ‘bank’. Vermoedelijk kocht hij van dat geld een briefkaart om naar huis te schijven. Op 22 mei 1941, de dag van Louis’ deportatie naar Mauthausen werd het restbedrag naar de bank in dat concentratiekamp overgeschreven. Arolsen Archives