De eerste melding van dit bedrijf die gevonden kon worden in de adresboeken is van 1908. In 1937 bestond het bedrijf nog steeds en in 1941 stond Israël Posner hier geregistreerd als expediteur. Wat was een soepkokerij?
Een soepkokerij was een verschijnsel dat aan het begin van de negentiende eeuw opkwam, ingegeven door de bittere armoede van die tijd. Het was ook een maatregel om het grote aantal bedelaars te verminderen. Deze armen trokken dagelijks voor een aalmoes langs de huizen en dit gaf zeer veel overlast. Om dat te voorkomen wilde men de behoeftigste bewoners een paar keer per week tegemoet komen met een gratis portie soep. De gegoede burgerij deelde daarvoor soepkaartjes uit, die zij moesten kopen, waarmee de armen vier keer in de week soep konden halen. Met de opbrengst van de soepkaartjes werden de ingrediënten gekocht om de soep te maken.
Rumfordse soep
De soep die gemaakt werd was de “Rumfordse soep”, gebaseerd op de wetenschappelijke inzichten van de uit Massachusetts afkomstige Benjamin Thompson, graaf van Rumford. De soep werd voor het eerst in Beieren gemaakt. De ingrediënten waren gort, erwten, aardappelen, wittebrood, azijn (of bier) in een bouillon van runderbeenderen. Soms werd ook rijst toegevoegd.
Soepkokerij in Rotterdam
In Rotterdam werd in de strenge winter van 1800/1801 door een commissie, bestaande uit enige welgestelde burgers een begin gemaakt met de soepuitdeling. Een soepkokerij werd ingericht in het Stedelijk Lokaal aan het Grote Kerkplein, hoek Torenstraat (later Sint-Laurensstraat). Daarna werd deze verplaatst naar een leegstaande raffinaderij aan de Groenendaal. Sinds 1812 was de soepkokerij gevestigd in het Stadsboterhuis aan de Prinsenstraat. Deze gebouwen werden door het stadsbestuur kosteloos ter beschikking gesteld. In maart 1814 werd de soepkokerij opgeheven. De commissie besloot voortaan geld, in plaats van soep, uit te delen. Deze verandering bleek niet van lange duur te zijn, want in 1816 werd de soepkokerij in ere hersteld.
Soepuitdeling vanaf 1826
In november 1817 werd door het gemeentebestuur aan de commissie gevraagd zich permanent met het werk van de soepuitdeling te belasten. Aan dit verzoek heeft de commissie eerst in 1826 gehoor gegeven. Vanaf dat jaar vond er iedere winter een soepuitdeling plaats. De commissie gaf kaarten uit die recht gaven op 36 porties soep. Deze kaarten werden tegen een vaste prijs verkocht. Later waren er ook afzonderlijke porties verkrijgbaar, terwijl het overschot van de soep werd uitgedeeld aan hongerige personen die niet in het bezit van een bon waren. Soepketels met een inhoud van zo’n 1000 liter, goed voor 2000 porties soep van 1 liter, waren niet ongebruikelijk. De ketels werden geplaatst bovenin gemetselde ovens die op turf werden gestookt. Op de ketels lagen houten deksels om de soep warm te houden. De soepuitdeling vond nog tot na de Eerste Wereldoorlog jaarlijks plaats. Voor het laatst geschiedde het in 1920.
Israëlitische soepkokerij
En waarom was er dan een Israëlitische soepkokerij? Dat laat zich makkelijk raden, vanwege het koosjer zijn van het product. De soep die regulier werd uitgedeeld was dat namelijk niet. Wanneer de Israëlitische soepkokerij precies begonnen is, is niet bekend. In ieder geval bestond ze in 1908. Of na 1920 de activiteiten werden voorgezet is evenmin duidelijk, in 1937 zijn er nog wel foto’s van het interieur van het lokaal aanwezig.
bron:
Stadsarchief Rotterdam, adresboek 1892
Stadsarchief Rotterdam, Soepkokerij (bezocht 26 dec 2014)
illustratie:
Stadsarchief Rotterdam. beeld en geluid, IX-3172-04 Spelende kinderen in de Verlaatstraat; op de achtergrond de toren van de Sint-Laurenskerk. Collectie Henri Berssenbrugge, Bernard Heinrich Wilhelm (Henri) (B.H.W.) Berssenbrugge, 13/09/1873-04/05/1959. Auteursrechthouder Stadsarchief Rotterdam, niet auteursrechtelijk beschermd. Toegangsnummer 4113.
gepubliceerd:
27 februari 2014
laatst bijgewerkt:
7 juli 2023