Registratie en isolatie, dat was het doel van de anti-Joodse maatregelen.
De bezetter had in Nederland een groter probleem met de Jodenvervolging dan in menig ander land. De Joodse bevolking was voor een groot deel goed geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Met name in de grote steden begon religie aan invloed in te boeten, daardoor vielen religieuze scheidslijnen weg. Andere stromingen kwamen op, zoals bijvoorbeeld het socialisme met veel aanhangers in zowel Joodse als niet-Joodse kring. De Nederlandse bevolking ondervond steeds meer verbintenis met elkaar.
Dat was in een aantal landen in Europa wel anders. Daar was nog sprake van Jodenwijken (getto’s) en sjtetls, waar Joodse mensen verplicht woonden. Wanneer de mogelijkheid tot integratie van oudsher ontbreekt is het isoleren gemakkelijker. In Nederland waren de Joden de buren, de mensen in de winkels, de vrienden en de kennissen en dat maakte isolatie tot een moeilijker proces. De bezetter slaagde daar wel in. Stap voor stap, beginnend vlak na de capitulatie van Nederland, werden maatregelen afgekondigd. Elke maatregel werd geaccepteerd. Iedere keer werden de leefomstandigheden een beetje slechter. Elke pas die stapvoets werd afgelegd was acceptabel, maar veel kleine passen maken een hele wandeling!
Daarnaast maakte de bezetter handig gebruik van de Nederlandse structuur. De registratieplicht voor Joden van 10 januari 1941 was een maatregelen die deels al opgevangen werd door de uitstekend bijgehouden Burgerlijke Stand. Ook waren er maatregelen die alleen maar gezien kunnen worden als pesten en niet in dienst stonden van de beoogde “Endlösung”. Het verbod op ritueel slachten kan zo gezien worden. De maatregelen die met werk te maken hadden (bijvoorbeeld 6 september 1940) waren bedoeld om de Joden ook financieel aan de grond te brengen. Het voorbeeld van het ontslag van Joden uit overheidsdienst werd door veel particuliere bedrijven gevolgd. In een korte tijd kwam hierdoor een groot deel van de bevolking in financiële problemen. Financiële problemen zorgden ervoor dat Joden ook niet meer konden deelnemen aan het sociale leven, voor zover dit niet al verboden werd. Stap voor stap werd de isolatie en vervreemding van de rest van de samenleving steeds duidelijker. De vrienden van vroeger werden vreemden en wie je niet kent, die mis je niet. Voor wie toch compassie had met de gedeporteerde landgenoten was vaak het idee dat men naar een werkkamp ging genoeg geruststelling. De berichten dat er in de kampen iets anders werd gedaan dan werken sijpelden wel door. Dit wilde men vaak niet geloven. Hoe kan een cultureel hoogstaande natie als Duitsland dat doen? Tweeënhalf jaar na de inval meldde de bezetter dat het Joodse vraagstuk in Nederland was opgelost. Daarmee bedoelde hij dat de deportatie van de Joodse bevolking van Nederland was voltooid.
In Rotterdam
Naast de landelijke maatregelen die hiernaast staan, zijn er een aantal momenten in Rotterdam te benoemen waar de maatregelen naar voren komen.
Op 22 februari 1941 gingen 140 man van de WA de horecagelegenheden af. De WA was al in de maanden januari en februari gericht geweest op de horeca, de maatregel van de 22e februari betrof de verplichting, onder bedreiging van represailles, om biljetten op te hangen met de tekst “Joden worden hier niet toegelaten”. De meeste horecagelegenheden hingen de biljetten op, wie dit niet deed en bij de Joodse eigenaren werden de ruiten van de zaak ingegooid. Bij deze acties was de politie niet te zien, die was wel present toen er tegenacties kwamen en de ruiten bij de zaken van NSB’ers werden ingegooid.
Op 27 februari werden de ruiten ingegooid bij een NSB-boekwinkel op de Walenburgerweg; in die wijk werd daarop van 1 tot 5 maart een avondklok ingesteld.
Rond die tijd werden in Rotterdam een aantal belangrijke wegen voor Joden verboden verklaard. In het centrum betrof dat de zeventien grote verbindingswegen, waaronder in het centrum de Coolsingel, Goudsesingel, Binnenweg en West-Kruiskade.
Op 15 september 1941 mochten de ‘Volljuden’ in Rotterdam niet meer deelnemen aan openbare bijeenkomsten en niet meer gebruik maken van openbare gelegenheden. Dat hield in dat Joodse Rotterdammers niet meer naar parken mochten, naar de Kralingse Plas, naar cafés, restaurants, schouwburgen en concertzalen enz.
Chronologisch overzicht anti-Joodse maatregelen
1 juli 1940 Joden moeten de luchtbescherming verlaten. 31 juli 1940 Verbod op ritueel slachten 6 sept 1940 De Secretarissen-Generaal van de diverse Overheids Departementen beloven geen joden meer in overheidsdienst te benoemen. 5 okt 1940 Overheidspersoneel moet Ariër-verklaring tekenen. 22 okt 1940 Joodse ondernemingen moeten zich melden bij de Wirtschaftsprüfstelle. 21 nov 1940 Er wordt aangekondigd dat Joden uit hun overheidsfuncties worden ontheven. 19 december 1940 Duitsers mogen niet meer bij Joden werken. 10 jan 1941 Registratieplicht voor joden. 5 feb 1941 Artsen moeten opgeven of zij van Joodse bloede zijn. 13 feb 1941 Vorming van de Joodse Raad voor Amsterdam. 22 en 23 feb 1941 Eerste razzia’s in Amsterdam. 12 maart 1941 Verordening betreffende de benoeming van een Verwalter – (Duitse) Beheerder in Joodse bedrijven. 31 maart 1941 Oprichting van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung – Centraal Kantoor voor Emigratie van Joden. 11 apr 1941 Het eerste nummer van het Joods Weekblad verschijnt. 1 mei 1941 Joden mogen maar beperkt werkzaam zijn in vrije beroepen. 1 mei 1941 Joden worden verplicht om hun radiotoestellen in te leveren. 4 juni 1941 Bewegingsvrijheid van Joden wordt beperkt 11 juni 1941 Razzia op Joden in Amsterdam. 13 juni 1941 Openbare zwembaden voor Joden verboden. 8 aug 1941 Verordening inzake Joods geldelijk vermogen en grondbezit. 1 sep 1941 Joodse kinderen moeten naar aparte, Joodse, scholen. 15 sep 1941 Plakkaten met opschriften “Verboden voor Joden” verschijnen. Joden mogen geen bezoeken meer brengen aan parken, dierentuinen, cafés, restaurants, hotels, pensions, schouwburgen, cabarets, variétés, bioscopen, sportinrichtingen, concerten, openbare bibliotheken, leeszalen of musea. 7 en 8 okt 1941 Razzia’s op Joden in de Achterhoek, Arnhem, Apeldoorn en Zwolle. 1 nov 1941 Joden moeten verenigingen waar ook niet-joden lid van zijn verlaten. 3 nov 1941 In Amsterdam worden Joodse markten ingericht. 7 nov 1941 Joden mogen zonder verlof of reisvergunning niet meer reizen of verhuizen. |
1 jan 1942 Joden mogen geen niet-joods huishoudelijk personeel meer hebben. 9 jan 1942 Openbaar onderwijs is voor Joden verboden. 10 jan 1942 Eerste Joden vertrekken uit Amsterdam naar speciale Joodse werkkampen in Nederland. 17 jan 1942 Zaanse Joden moeten naar Amsterdam verhuizen. Begin van de concentratie van joden in het Judenviertel – Jodenkwartier in Amsterdam. 23 jan 1942 Autorijden voor Joden verboden. 23 januari 1942 Persoonsbewijzen voor Joden moeten van een “J” voorzien zijn. 25 maart 1942 Joden mogen niet meer met niet-Joden trouwen, buitenechtelijke seksuele omgang met niet-Joden zal zwaar gestraft worden. 26 maart 1942 Het is verboden huisraad uit woningen van Joden te verwijderen. 24 april 1942 Een groot aantal Joodse slagerijen moet sluiten. 2 mei 1942 Verordening waarbij het dragen van de Jodenster verplicht wordt gesteld. Het is een gele lap met daarop gedrukt de Davidster. In de ster staat in zwart het woord “Jood.” De Davidster moet altijd zichtbaar en in het openbaar gedragen worden. 12 mei 1942 Joden mogen geen rekening meer hebben bij de postgirodienst. 29 mei 1942 Joden mogen niet meer vissen en kunnen geen visakte meer aanvragen. 5 juni 1942 Volledig reisverbod voor alle Joden. 12 juni 1942 Joden mogen geen groenten in niet-Joodse winkels kopen. Elke sport voor Joden is verboden. 26 juni 1942 De Joodse Raad wordt ingelicht over deportatie van Joden naar het Oosten. 30 juni 1942 Joden mogen na 20.00 uur ’s avonds niet meer op straat zijn. Zij mogen niet meer fietsen. 6 juli 1942 Telefoneren voor Joden verboden, joden mogen niet meer bij niet-Joden op bezoek. 15 juli 1942 De eerste deportatie met 1137 slachtoffers vertrok vanuit Hooghalen naar Auschwitz-Birkenau. 17 juli 1942 Een groot aantal straten in Den Haag en Scheveningen wordt voor Joden verboden. Joden mogen slechts winkelen tussen 3 en 5 uur ’s middags. 31 juli 1942 Joden mogen niet meer in kapsalons komen aug 1942 Joden in Nederland gedurende de gehele maand augustus aan razzia’s onderworpen aug 1942 Joodse straatnamen worden veranderd. 8 sep 1942 In Den Haag mogen Joden niet meer op publieke banken zitten. 15 sep 1942 Studieverbod voor Joodse studenten. 2 en 3 okt 1942 Razzia’s op Joodse werkkampen. 16 jan 1943 De eerste Joden komen in Vught aan. 21 jan 1943 Ontruiming van het Joodse krankzinnigengesticht Het Apeldoornse Bos. 5 feb 1943 Joden mogen geen brieven of verzoekschriften aan Duitse instanties zenden. Alle post moet via de Joodse Raad gaan. April 1943 De joden uit de provincie Noord Brabant moeten zich naar het Kamp Vught begeven. 5 mei 1943 Brief van dr. Harster, SS-Brigadeführer und Generalmajor der Polizei, betreffende de eindoplossing van het Jodenvraagstuk. Algemene richtlijn: De Reichsführer SS Heinrich Himmler wenst dat in de loop van dit jaar zoveel Joden als menselijkerwijs mogelijk is, naar het Oosten op transport worden gesteld 26 mei 1943 Grote razzia op Joden in Amsterdam. 20 juni 1943 Weer grote razzia op Joden in Amsterdam. 29 sep 1943 Laatste grote razzia op Joden in Amsterdam. december 1943 Er wordt een begin gemaakt met het oproepen van gemengd gehuwde Joden voor werkkampen. Het Joodse vraagstuk in Nederland wordt beschouwd als opgelost. 1 feb 1944 Laatste overgebleven Portugese Joden worden allemaal weggehaald en naar de Hollandse Schouwburg gebracht, Westerbork, Theresienstadt en velen eindigden in Auschwitz. |
gepubliceerd:
27 februari 2016
laatst bijgewerkt:
27 juli 2024