Nergens anders in Nederland en zeer waarschijnlijk nergens anders ter wereld dan in Rotterdam wordt twee keer per jaar een Jizkor (herdenkingsgebed) gezegd voor een aantal Middeleeuwse geloofsgenoten.1 Zij woonden in het midden van de veertiende eeuw in Midden- en Zuid-Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en Frankrijk. Zij stierven ten tijde van de Zwarte Dood, een pestepidemie die Europa teisterde tussen 1347 en 1351 en die voor de niet-Joodse bevolking aanleiding vormde tot grootschalige Jodenvervolgingen. Hoe de tekst van deze Memorjizkor in Rotterdam terecht is gekomen is niet met zekerheid meer vast te stellen.2 Het gebed is decennia lang met een aantal verkeerde namen gezegd. Twee erin genoemde rabbijnen genieten nu, bijna zeven eeuw na hun dood, nog een zekere bekendheid.
Ruben Vis
DE ZWARTE DOOD
Aan de Zwarte Dood stierven Joden evenals hun niet-Joodse stadgenoten, maar de Joden kwamen vooral om door moord. Stedelingen of rondtrekkende ‘flagellanten’ betichtten de Joden er van de pest te verspreiden door het vergiftigen van waterbronnen. Een mythe die al sinds het begin van de veertiende eeuw her en der de kop op stak en nu werd aangegrepen om zich op de Joodse bevolking te storten. De weerloze Joden werden de dood ingedreven. Soms op een brandstapel, op een eiland of door hen in hun sjoels of huizen levend te verbranden. In andere gevallen sloegen zij de hand aan zichzelf om de brute wijze waarop hun vijanden hen van het leven wilden beroven voor te zijn. En in een enkel geval bevochten zij hun belagers, maar door de overmacht faalden zij.
De moordpartijen op de Joden waren niet alleen gemotiveerd door de epidemie en de schuldvraag. Er lagen ook economische motieven aan ten grondslag. Niet-Joodse debiteuren zagen hun kans schoon de Joodse geldverstrekkers te vermoorden en zo van hun schuldeisers af te komen. De koningen daarentegen putten inkomsten uit ‘hun’ joden en trachtten hoge schattingen op te leggen aan inwoners van plaatsen waar Joden werden vermoord, veelal zonder succes overigens.
Het middelpunt van de moordpartijen lag in het tegenwoordige Duitsland, oostelijk Frankrijk, Zwitserland en Oostenrijk. Polen werd een vluchtoord voor Joden uit de westelijker gelegen gebieden, als ze niet vermoord werden, maar verdreven of op de vlucht sloegen. In grote getallen stroomden ze Polen binnen. De aanwezigheid van Joden in Duitsland was aan het einde van de veertiende eeuw vrijwel nihil3.
AMSTERDAM
Bij de Asjkenazim in Amsterdam wordt jaarlijks op de sjabbat voor Sjavoe’ot (Wekenfeest) en de sjabbat voor Tisja be’av (Treurdag om verwoesting van de Tempels) ook een bijzondere Jizkor gezegd waarin degenen worden herinnerd die al kidoesj Hasjeem, ter opoffering van Zijn Naam, Torarollen hebben gered en die (daarom) zijn vermoord. In Amsterdam ontbreekt de verwijzing naar plaatsen en personen. Het is een Jizkor zonder aanduiding in de tekst om wie het gaat of waar zij woonden. De Portugezen in Amsterdam hadden een Memorboek met namen van degenen die om hun religie nog in Portugal waren gedood.4
UTRECHT
In Utrecht liet de Joodse Gemeente in 1807 een nieuw Pinkas-boek schrijven door Salomon ben Chaim, de chazzan van Amersfoort. De Israëlietische Gemeente kon pas in 1789 in Utrecht worden gesticht. Tot dan werd joden niet toegestaan zich in de Domstad te vestigen. Achter in het boek is een Memorlijst opgenomen, voor de geleerde opperrabbijnen die in het gebied van Utrecht geestelijke leiding hebben gegeven, en voor een aantal bekende grote Tora-geleerden zoals Rasji en zijn kleinzoons de Tosafisten. De lijst begint met de vervolgingen van 1349 van de Zwarte Dood waarbij kortelings de landstreken worden vermeld, waaronder Holland, Brabant en de Elzas.5
METZ
De Rotterdammer Jizkor is een Memorjizkor waarin bepaalde rabbijnen worden genoemd, met hun woonplaats, zoals Straatsburg, Frankfurt, Keulen, Krems, Bazel, Esslingen, Muhlhausen en Nordhausen. In Asjkenaz (het gebied dat de Duitse traditie aanhoudt) was het gebruik om dergelijke gebeden te zeggen. Ze werden genoteerd in een Memorbuch. Uit zo’n Memorbuch stamt ook de opsomming in de Rotterdamse Memorjizkor. Siegmund Salfeld (1846-1926) onderzocht Memorbuch-teksten en publiceerde een uitvoerig Memorbuch uit Nürnberg onder de naam Das Martyrologium des Nürnberger Memorbuches.6
In Das Martyrologium des Nürnberger Memorbuches staat als bijlage bij het Nürnberger Memorbuch een Memorjizkor uit de Franse plaats Metz, met dezelfde namen van rabbijnen en hun woonplaatsen als die in Rotterdam worden genoemd7. Meer namen en meer plaatsen zelfs. In Metz werd deze Memorjizkor toen ik er eind jaren ’80 navraag naar deed bij het Rabbinaat en bij het stadsarchief, niet meer gezegd. Men had er nooit van gehoord zelfs. Uit de inleiding van Salfeld op zijn Martyrologium blijkt dat het Memorbuch van Nürnberg nogal wat omzwervingen heeft gekend. Het is niet alleen in Nürnberg geweest, maar vanaf voor 1470 in Mainz (Mayence). Voor 1470 was er geen Joodse Gemeente in Rotterdam. Van Mainz is het rond 1850 verkocht naar Frankfurt a/m Main zo’n 40 kilometer van Mainz verwijderd, en toen Salfeld het beschreef was het boek weer in Mainz waar het in het bezit was van de israelitische Religionsgesellschaft.8
TRIER
In zijn inleiding vermeldt Salfeld dat het Memorbuch van de plaats Trier, aangelegd in 1664, overeenkomsten vertoont met het Memorbuch van Metz9. Een opsomming die qua plaatsen, personen en volgorde inderdaad sterke gelijkenis vertoont met de tekst van Metz zoals Salfeld die publiceert10. En die besluit met een directe verwijzing naar Metz, zij het van een volstrekt andere tijd dan de Zwarte Dood. Lewin in zijn beschrijving van Das Trierer Memorbuch: “Schliesslich noch die Bemerkung dass der 1670 in Metz hingerichtete Rafael bar Jizchak auch hier, wie im Coblenzer Memorbuch ehrend genannt ist, also wohl aus Trierischen Gebiete stammte.“ Dr. Adolf Lewin was rabbijn van Koblenz. Salfeld: “Vor fünfzig Jahren etwa war es ihr entwendet und nach Frankfurt a. M. verkauft. Hier erstand es Carmoly, der es, allerdings in seiner Art, neu ordnete, ergänzte und in drei Teile binden liess. Aus dem Nachlasse dieses Gelehrten erwarb es die Mainzer israelitische Religionsgesellschaft, die es heute noch besitzt. Das Gesamt Memorbuch besteht aus drei Teilen: 1. Die drei Teile Nekrologium I der Nürnberger Synagoge, Toten- und Spendenliste ca. 1280 – 1346, 2. dem Martyrologium, Totenlisten aus den Verfolgungen von 1096 – 1349, Orts- und Länderverzeichnisse und 3. dem Nekrologium II der Nürnberger Synagoge, Memorbuch, Toten- und Spendenliste 13731392.“11 Eljakim Carmoly (1802-1875) was een Joodse wetenschapper en literatuurhistoricus. Het handschrift heeft de Tweede Wereldoorlog doorstaan. Een uit Duitsland naar Engeland gevluchte familie heeft het meegenomen12. Een kopie bevindt zich in de Nationale Bibliotheek van Israël. Uit de boven geciteerde omschrijving van Salfeld valt op te maken dat Carmoly het Nürnberger Memorboek heeft uitgebreid. Voorafgaand aan de weergave van de namen uit het Memorjizkor van Metz schrijft Salfeld: “Abschrift Carmoly’s im Nekrologium, Blatt 94, siehe Einleitung.”13 In een noot bij het Memorjizkor van Metz schrijft Salfeld: “Das in Parentheses Stehende ist Zusatz Carmoly’s. Da dessen Notizen der Ergänzung und Richtigstellung bedürfen, so verweisen wir auf die in der Einleitung gemachten Ausführungen.“14 Blijkbaar had Salfeld twijfel aan wat Carmoly er bij heeft geschreven. De opmerking dàt Carmoly toevoegingen heeft gemaakt kan een sleutel zijn op zoek naar het antwoord waarvandaan de Memorjizkor in Rotterdam terecht is gekomen. Die toevoegingen tussen haakjes (Parentheses) betreft steeds aanvullingen op de plaatsnamen met de persoonsnamen van de rabbijn of soms meerdere rabbijnen in de plaats die in de Memorjizkor wordt genoemd.
PERSOONSNAMEN
Als de in Rotterdam gehanteerde tekst is ontleend aan het boek waarvan het Nürnberger Metz-Jizkor, uit over te nemen. Langs die lijn redenerend zou het Rotterdamse Memorjizkor eerder uit Trier afkomstig kunnen zijn waar het in 1664 is opgeschreven. De uitleg van Salfeld in zijn noot, nl. dat Carmoly de weergave van de persoonsnamen aan de lijst van Metz heeft toegevoegd is van belang. Zoals Salfeld de tekst van Metz met persoonsnamen van rabbijnen weergeeft is dus niet authentiek; Carmoly heeft die namen toegevoegd. Uit welke bron weten we niet. Maar het biedt de kans een vergelijking te maken tussen i) Metz met Carmoly’s toevoeging van namen, ii) Trier en iii) Rotterdam. Het Trierer Memorbuch kennen we niet, alleen wat Lewin er over heeft geschreven. Lewin geeft een opsomming van de plaatsen en hun rabbijnen in eigen woorden, in het Duits. Wel maakt Lewin in zijn beschrijving van het Trierer Memorbuch een uitzondering bij de eerste plaats met personen, nl. Oppenheim zoals deze in het Hebreeuws in het Trierer Memorbuch voorkomt. Zo kan de authentieke bewoording van Metz worden vergeleken met Trier en Rotterdam.
Salfeld begint Eine Liste von Ortschaften und Rabbinern, aus dem alten Memorbuch von Metz, die Verfolgungen von 1349 betr., als volgt in Hebreeuwse letters:
Het Memorjizkor Rotterdam noemt Speyer, Worms en Mainz niet, maar begint met Oppenheim.
Als we de vergelijking tussen de drie documenten, Metz, Trier en Rotterdam maken, dan is de gelijkenis tussen Rotterdam en Trier groter dan die tussen Rotterdam en Metz.
• Rotterdam begint met Oppenheim. Rotterdam noemt alleen plaatsen waar persoonsnamen aan zijn gekoppeld. Trier geeft geen persoonsnamen voor Speier en Worms en (dus) komen deze plaatsnamen in Rotterdam niet voor. Salfeld-Carmoly Metz noemt Speier en Worms wel, met persoonsnamen, die er volgens Salfeld door Carmoly aan zijn toegevoegd.
• Trier hanteert net als Rotterdam ‘oevene jesjiwato’ – en de leerlingen van zijn Talmoedschool. Salfeld-Carmoly Metz geeft geen enkele indicatie dat er sprake is van een Talmoedschool of van leerlingen van een Talmoedschool.
Helemaal 1 op 1 zijn Rotterdam en Trier niet. Zo noemt Salfeld-Carmoly Metz bij Würzburg geen namen. Trier noemt R. Jechiel Hakohen, R. David Hakohen en R. David. De R. staat voor Rabbi, rabbijn. Rotterdam noemt ook R. Jechiel Hakohen en R. David Hakohen en voorts een R. Mosje. De toevoeging van een Rabbi Mosje kan een verschrijving zijn, zoals die wel meer zijn gevonden in de tekst van de Rotterrdammer Memorjizkor. Afgaand op de vergelijking van de tekst moet de conclusie luiden dat de Rotterdammer Memorjizkor eerder uit Trier dan uit Metz afkomstig is.
HANDSCHRIFT
Rotterdam kende tot 1940 twee grote gemeentesjoels. De achttiende-eeuwse sjoel aan de Boompjes en de sjoel aan de Botersloot. Beide gebouwen werden in mei 1940 tijdens het bombardement op Rotterdam verwoest. Gelukkig was er eerder een vermetele Rotterdammer die als een monnik deze teksten en een aantal andere documenten heeft gekopieerd, door ze stuk voor stuk over te schrijven17. Dat was de graanhandelaar en gabbai (synagogecoördinator) Michael Saul Hausdorff (Wreschen, Pruissen, 31 maart 1854 – Rotterdam, 15 januari 1940) vader van de latere jarenlange Rotterdamse bestuursvoorzitter David Hausdorff, die velen ook kennen als auteur van het geschiedenisboek Van Adam tot Ezra en van Jom Jom, het jeugdcompendium over het Joodse leven en van Jizkor, de platenatlas over de geschiedenis van de Joden in Rotterdam. Van een dergelijke vooruitziende daad in Trier is niets bekend. In 1946 is de Commission on European Jewish Cultural Reconstruction op zoek naar het Trierer Memorbuch. Het staat dan op de door de commissie samengestelde Tentative List of Jewish Cultural Treasures in Axis Occupied Countries en wordt bij Trier als enige met name genoemde document vermeld: Gemeinde-Archiv, owned by the Jewish Community. Memorbuch of Trier, beginning 1664. Source : A. Lewin, “Das Trier Memorbuch”, in Juedisches Literatur-Blatt, 1881, no. 40, 41. We moeten er van uitgaan dat het Trierer Memorbuch is vernietigd in het inferno van de Kristallnacht toen de sjoel van Trier werd verwoest18. Nog onwetend van dat noodlot heeft Hausdorff in Rotterdam teksten (met de hand) gekopieerd19.
NIEUW DOCUMENT
Op grond van diens handschrift, dat de oorlog doorstond, is een nieuw document vervaardigd. Het werd vijftig jaar lang gebruikt met fouten. Wat de plaatsnamen betreft viel mij er één direct op: Fez. Wat doet een Noord-Afrikaanse plaats temidden van Straatsburg, Frankfurt en Zürich? Het leek mij een fout, en dat is het ook. In Fez heerste geen Zwarte Dood en werden Joden in die jaren niet vervolgd. Bestudering van het oorspronkelijke Hausdorff-handschrift geeft uitkomst. Fez staat voor Passau, een plaats aan de Donau, oostelijk van München. In vergelijking met het Memorjizkor uit Metz waren enkele rabbijnen van plaats verschoven. De rabbijn van Trient, Rabbi Menachem sefardi, was ‘verhuisd’ naar Passau. In een nieuw opgestelde tekst uit 1995 is de plaats van Rabbi Menachem sefardi van Passau veranderd in Trient (Trento), zoals “Metz” schrijft. Andere plaatsen vallen ook op, omdat ze in vergelijking tot Metz en Trier ontbreken. Als eerder opgemerkt in de vergelijking Metz – Trier – Rotterdam staan in de tekst bij Salfeld plaatsnamen met en zonder rabbijnen. De Rotterdamse heeft alleen plaatsnamen met hun rabbijnen.
ERFURT
Twee rabbijnen die in de Memorjizkor van Rotterdam worden genoemd en ook in Trier en Metz voorkomen, genieten een wat bredere bekendheid. Rabbi Alexandri Hakoheen uit Erfurt en rabbi Mosje uit Zürich. De eerste stond aan het hoofd van de Joodse inwoners van Erfurt die in augustus 1348 de dood vonden. Rabbi Alexandri is de auteur van sefer Ha’Agoeda, een halachische verhandeling die geciteerd wordt door Rema in zijn commentaar op de Sjoelchan Aroech. In een verzameling Kinot (treurgedichten) uit 1617 worden in een kina (gedicht) de Zwarte Dood-vervolgingen uitvoerig genoemd, en ook met naam 22 plaatsen en dertien rabbijnen waarvan een aantal ook in het Memorjizkor in Rotterdam voorkomen, waaronder Rabbi Alexandri en zijn gemeente in Erfurt20.
ZÜRICH
Rabbi Mosje uit Zürich is de tweede rabbijn in de Memorjizkor waarvan bekend is dat hij een verhandeling heeft geschreven. Ook in zijn geval over de Joodse verplichtingen. Het is een commentaar op het Sefer Mitsvot Katan (auteur: Isaac van Corbeil, overl. ca. 1280) dat wordt afgekort tot SMaK. Rabbi Mosje wordt naar zijn commentaar SMaK Zürich genoemd. Over het lot van de SMaK Zürich bestond onduidelijkheid. In de stadskronieken van Zürich komt hij op 7 juni 1347 voor als schoolmeester van de Judenschule21. Was hij vermoord, had hij kunnen ontkomen naar een andere plaats? Erich Hausmann, een Joodse historicus uit Zürich, wendde zich in 1985 met deze vraag tot de Joodse Gemeente Rotterdam. Zijn vraag was gebaseerd op een passage over Rabbi Mosje in een van de publicaties van de Zwitsers-Joodse geschiedkundige Florence Guggenheim-Grünberg. Hausmann zocht bevestiging. Het Rotterdamse Memorjizkor gaf uitkomst. Daar staat dat Rabbi Mosje met zijn geloofsgenoten het leven liet ‘be-ier Tsoeriech”, in de stad Zürich. Ook de Memorjizkor-teksten van Metz en Trier noemen Rabbi Mosje in Zürich. (Niettemin gaat Yitschak Yacob Har-Shoshanim – Rosenberg, de bezorger van Sefer Mitsvot Katan SMaK Zürich, in zijn inleiding aan deze vermeldingen voorbij22.) Hausmann riep vervolgens zijn stadgenoten op de herinnering aan deze Middeleeuwse rabbijn levend te houden, liefst door op zijn jaartijddag hem te gedenken23. Op grond van de vermelding van Rabbi Mosje uit Zürich in de Memorjizkor van Rotterdam besloot de Israëlitische Religionsgesellschaft Zürich op 1 mei 1994 in de hal van hun Beth Hamidrasj in het synagogegebouw Freigutstrasse een plaquette te onthullen waarop deze Middeleeuwse geleerde wordt herinnerd, die op St. Matthijsavond, 24 februari 1349 – ingaande 16 Adar II 5109, met andere leden van de Joodse gemeenschap in Zürich werd vermoord. In een kroniek werd het als volgt beschreven: “Do von Gots geburt 1349 do verbrandt man die Juden Zürichs an St. Matthys Abend.”24. Enkelen wisten te vluchten. Rabbi Mosje behoorde daar dus niet toe. De Schweizerischer Israelitischer Gemeindebund (SIG) opent zijn factsheet uit 2009 over het Zwitserse Jodendom met Rabbi Mosje, zijn leven en zijn dood, in Zürich in 1349.
ISAACSSOHN
Het is onbekend sinds wanneer deze Memorjizkor in Rotterdam wordt gezegd. De eerste Asjkenazische synagoge dateert van 1674. De Zwarte Dood en de daaraan gerelateerde Jodenvervolging had 325 jaar eerder plaats toen er nog geen sprake was van Joods leven aan de monden van de Maas. David Hausdorff legde mij ooit de hypothese voor dat het gebruik niet verder terug zou voeren dan tot Dr. Joseph Isaacssohn, opperrabbijn van Rotterdam tussen 1850 en 1870, die een aantal ingrepen deed in het karakter van de synagogedienst en dus mogelijk ook deze Memorjizkor heeft geïntroduceerd25. Het leek Hausdorff niet aannemelijk dat een van Isaacssohns voorgangers de Memorjizkor had meegenomen. Zijn voorgangers als rabbijnen van Rotterdam waren veelal uit Polen afkomstig. Isaacssohn kwam uit Filehne, in de provincie Posen. Hij studeerde aan de universiteit van Bonn26. Isaacssohn verkreeg de titel doctor in de filosofie in 1845 aan de universiteit van Jena27. Waar Isaacssohn de Memorjizkor zou hebben kunnen opgedaan is onduidelijk. Het Nürnberger Memorbuch is rond 1850 vanuit Mainz verkocht naar het nabij gelegen Frankfurt a/m Main. Isaacssohn was weliswaar woonachtig in Frankfurt, maar dat was voor 1850. Sinds 1846 was hij rabbijn in Frankfurt a/d Oder. Toen hij in 1850 in Rotterdam werd geïnstalleerd als opperrabbijn kwam hij uit Emden waar hij sinds 1848 opperrabbijn van oost-Friesland was.28
Van een directe relatie tussen Mainz en Rotterdam, bijvoorbeeld door de benoeming van een opperrabbijn uit Mainz in Rotterdam, is geen aanknopingspunt gevonden. Wanneer Joseph Kahn in 1876 in het NIW adverteert voor zijn ‘pensionaat voor jonge heren’ te Mainz, noemt hij niet alleen de opperrabbijn van Mainz, Dr. Lehmann, als referent maar in Nederland daarnaast alleen de heren A. Lehren te Amsterdam en Dr. Isaacssohn, opperrabbijn te Rotterdam29. Een band tussen Mainz en Rotterdam, maar of langs die weg de Memorjizkor in Rotterdam is gekomen is lang niet zeker.
REISCHER
Een direct verband tussen Metz en Rotterdam, bijvoorbeeld door de benoeming van een opperrabbijn uit Metz in Rotterdam, is er niet. Wel een indirect verband. Tussen circa 1708 en 1736 was Sjlomo ben Mordechai Lipschütz opperrabbijn van Rotterdam. Hij heeft aan Jacob ben Joseph Reischer die tussen 1719 en 1733 opperrabbijn was in Metz een halachische vraag gesteld over het gebruik van waterwegen om een Eroev te maken30. De datering van de vraag ligt tussen 1719 en 172831. Het zou dus kunnen dat door toedoen van dit contact tussen Reischer in Metz en Lipschütz in Rotterdam de Memorjizkor uit Metz in Rotterdam is geïntroduceerd.
Reischer was voor hij in Metz opperrabbijn werd opperrabbijn in Worms. Mogelijk dat hij vanuit deze door de Zwarte Dood-vervolging getroffen plaats de Memorjizkor mee heeft genomen naar Metz. Of het zou diens voorganger in Metz, Isaac Aron Worms, geweest kunnen zijn die de Trierer tekst naar Metz bracht. Worms was rabbijn in Trier en opperrabbijn van Metz tussen 1712 en 1716 en overleed in Metz in 1722. Een dergelijke migratie van herinneringen is niet vreemd. Toen Mozes Cohen Narol in 1649 tot opperrabbijn van Metz werd benoemd, was hij gevlucht voor de vervolgingen van Chmielnicki. In Metz schreef hij een treurgedicht over deze gebeurtenis dat sindsdien jaarlijks op de sjabbat voor Sjawoe’ot en op de sjabbat voor Tisja be’Av werd gezegd32; dezelfde dagen waarop in Rotterdam de geïmporteerde Memorjizkor wordt gezegd.
Maar zoals op vele plaatsen is er ook in Metz een gat in de Joodse continuïteit geweest. Zestien jaar na de Zwarte Dood hield de Joodse gemeenschap er op te bestaan om pas weer zo’n tweehonderd jaar later, in de tweede helft van de zestiende eeuw (1567) in Metz te herleven. De vraag is of de toen nieuwe Joodse gemeenschap, waar rabbi Reischer van 1719 tot zijn dood in 1733 geestelijke leiding gaf, de Memorjizkor opnieuw heeft geïntroduceerd. Of dat deze niet alleen medio jaren ’80 van de twintigste eeuw maar al veel vroeger, nl. vanaf medio zestiende eeuw in Metz al niet meer werd gezegd. En alleen nog voortleefde als bijlage bij het Memorbuch van Nürnberg. Ook de boven gemaakte vergelijking van Rotterdam met Metz en Trier maakt duidelijk dat de tekst in Rotterdam waarschijnlijk niet uit Metz en ook niet uit Metz via Frankfurt’s Carmoly Neurenberger Memorbuch in Rotterdam terecht is gekomen. Er zal verder gespeurd moeten worden om het antwoord te vinden. Een antwoord dat eerder met Trier dan met Metz of Frankfurt lijkt samen te hangen. Dean Phillip Bell merkt op dat het opstellen en aanvullen van een Memorbuch vanaf het midden van de zeventiende eeuw toenam in populariteit33. Het Trierer Memorbuch stamt ook uit die periode, 1664. Metz begon ook met een nieuw Memorbuch. Salfeld noemt niet voor niets Eine Liste von Ortschaften und Rabbinern, aus dem alten Memorbuch von Metz, waarbij het woord ‚alten‘ er op duisdt dat er blijkbaar ook een nieuw Memorbuch zou zijn, hetgeen ook het geval is. En ook Leeuwarden in 171034, Utrecht in 1807 en Rotterdam op een onbekend tijdstip besloten een Memorbuch te starten. Bell noemt verschillende plaatsen waar zo’n Memorbuch werd samengesteld. De conclusie dat de Memorjizkor van Rotterdam niet rechtstreeks uit Metz komt en daarom dus uit Trier valt niet te trekken. Mogelijk dat Rotterdam het voorbeeld heeft gevolgd van een van de vele andere plaatsen waar een Memorbuch is opgesteld. Dat kan Trier zijn geweest of een andere plaats. Sinds het begin van de twintigste eeuw zijn er ongeveer 150 Memorbücher in Duitsland gevonden35.
Het artikel van Ruben Vis is hier als pdf te downloaden.
Noten
1 Twee keer per jaar, op de Sjabbatochtend voor Sjavoe’ot en op de Sjabbatochtend voor Tisja be’av. Dan worden ook Jizkorgebeden gezegd voor de overleden opperrabbijnen en rabbijnen van Rotterdam; zie: Ruben Vis, http://www.nik.nl/2015/07/memorlijst-van-rotterdamse-rabbijnen-en-opperrabbijnen-compleet-of-niet geraadpl. juni 2016
2 Het woord Memorjizkor is goed beschouwd een pleonasme. Memor en jizkor betekenen allebei: herinner.
3 Zie bijvoorbeeld: The Shengold Jewish Encyclopedia, lemma: Poland, 2011.
4 Schmauss, Johan Jacob, Der neuestes Staat der Köningreichs Portugall: “Das die Juden in Amsterdam ihre eigene Märter Bücher halten darein sie die Nahmen derjenigen tragen so um ihres Glaubens willen in Portugall verbrannt werden.” p. 283, Halle, 1714 In gebedenboek [Tefilat Kol Peh] p. 217, Amsterdam 1993: „voor Zijn dienaar de heilige … [in te vullen naam/namen] die levend verbrand werd om Gods naam te heiligen, en voor alle personen die levend verbrand werden bij een „auto-da-fé“ aldus de naam van Israëls God heiligend.” De tekst … en voor alle personen t/m heiligend, wordt in het verder Hebreeuwse gebed als volgt in het Portugees voorgedragen: e mais todas pessoas que forao quemadas vivas em auto-da-fé, sanctificando o nome de Deos de Israël. In de Amsterdamse Portugees-Joodse traditie wordt dit gebed uitgesproken op sjabbat chol hamo’eed Pesach, de sjabbat na 17 tammoez en Kal Nidre (ingaande Jom Kipoer). De slechts twee namen, Abraham Attias en Rachel Dias Fernandes, van de personen die daarin worden ingevuld, zijn in handschrift in de marge genoteerd van [Seder Hazanut], de handleiding voor de synagogediensten, van I. Oëb Brandon, Amsterdam 1892. Nachshon Rodrigues Pereira via e-communicatie, 29 juni 2016.
5 Jac. Zwarts, De heugenis aan onze Rabbijnen, in: Nieuw Israëlietisch Weekblad, Letterkundig Bijblad, p. 13, 19 juni 1925. Het Pinkas of protocollenboek is in de Tweede Wereldoorlog verdwenen. Inleiding op Inventaris archief Nederlands Israëlietische gemeente Utrecht door A.B.R. du Croo de Vries, augustus 1993: “In de oorlogsjaren is het grootste gedeelte van de archieven van de joodse gemeente door de Duitsers in beslag genomen. Gelukkig kwam een deel van dit materiaal in 1949 vanuit Praag terug naar Utrecht . Veel belangrijke stukken zijn echter verloren gegaan, zoals het “protocollenboek” over de jaren 1794-1817.” Ook in de archiefstukken die in 2003 uit Moskou terugkwamen zat het protocollenboek niet. Zie: NIK dankt Koningin voor terugkeer archieven: http://www.nik.nl/2003/07/nik-dankt-koningin-voor-terugkeer-archieven-2, geraadpleegd juni 2016.
6 Salfeld, Siegmund, Das Martyrologium des Nürnberger Memorbuches, Berlin, 1898.
7 Salfeld, p. 77
8 Salfeld, p. XV
9 Salfeld, p. XXXVI
10 Lewin, Adolf, Das Trierer Memorbuch, in: Das Jüdische Literaturblatt, 5 Oktober 1881, Vol. X-40,41, p. 159
11 Salfeld, p. XV
12 Volgens William H. Lowe was het in bezit van rabbijn dr. Marcus Lehmann (1831-1890), tot zijn dood rabbijn van de Isr. Religionsgesellschaft in Mainz. Zie: The Memorbook of Nürnberg, containing the names of the Jews martyred in that city in the year 5109=1349 A.D. : from the unique manuscript preserved in the University Library Cambridge and marked: ADD. 1506, p. 13, London, 1881
13 Salfeld, p. 77 Eine Liste von Ortschaften und Rabbinern, aus dem alten Memorbuch von Metz, die Verfolgungen von 1349 betr.
14 Salfeld, p. 77, noot 12.
15 Lewin, Adolf, Das Trierer Memorbuch, in: Das Jüdische Literaturblatt, 5 Oktober 1881, Vol. X-40,41, p. 159
16 Salfeld, Siegmund, Das Martyrologium des Nurnberger Memorbuches, Berlin, 1898, p. 77
17 Het handschrift bevat ook de Jizkor-gebeden voor de overleden opperrabbijnen en rabbijnen.
18 Horst Mülheisen, Bernhard Simon, Juden in Trier: Katalog einer Ausstellung von Stadtarchiv und Stadtbibliothek Trier, 1988, p. 82
19 Er is geen datering van Hausdorffs handschrift, maar wel is te zien dat de naam van de Rotterdamse opperrabbijn Dr. B.L. Ritter er later aan is toegevoegd. Ritter overleed in 1935. De Kristallnacht was in november 1938.
20 [Sefer Kinot im Peroesj, Shavat mesos], p. 182, Lublin, 1617, ook geciteerd in Landshut, Amude Ha-aboda.
21Die Zürcher Stadtbücher des 14 and 15 Jahrhunderts, Leipzig, 1899 https://archive.org/stream/diezrcherstadt01zruoft/diezrcherstadt01zruoft_djvu.txt, geraadpl. juni 2016
22 Yitschak Yacob Har-Shoshanim – Rosenberg, [Sefer HaSMaK Mitsoeriech], deel 1, inleiding, Jeruzalem, 1981
23 Erich A. Hausmann, Ein Denkmal für Rabbi Mosche von Zürich, in: Die Jüdische Zeitung, Zürich, Schwat 5750/23. Februar 1990 / Ruben Vis, Züricher rabbijn in Memor-Jizkor, in: Van Maand tot Maand, p. 15, Rotterdam, juni 1990
24 Johann Caspar Ullrichs, Sammlung Jüdischer Geschichten welche sich mit diesem Folk in dem XIII. und folgenden Jahrhunderten bis auf MDCCLX (= 1760) in der Schweiz von Zeit zu Zeit zugetragen, Basel, MDCCLXVIII (1768), p. 98:
25 Hausdorff, Dr. Joseph Isaacssohn en zijn tijd, in: Rotterdams Jaarboekje 1959, p. 141
26 Hausdorff 1959: studeerde in Bonn en promoveerde in Jena; In Jizkor, p. 48 schrijft Hausdorff abusievelijk dat Isaacssohn studeerde en promoveerde in Bonn.
27 Neue Jenaische allgemeine Literatur-Zeitung, Vol. IV-228, p. 1, 23 september 1845.
28 Hausdorff, Dr. Joseph Isaacssohn en zijn tijd, in: Rotterdams Jaarboekje 1959, p. 143.
29 Nieuw Israëlietisch Weekblad, p. 4, 26 april 1876
30 Jacob Reischer, [Sjevoet Ja’akov], deel III, p. 11, vraag 28, Metz, 1789
31 Hausdorff, Jizkor, p. 38
32 Berkovitz, Jay R., Rites and Passages: The Beginnings of Modern Jewish Culture in France, 1650-1860, p. 74, 2010.
33 Bell, Dean Phillip, Jewish Identity in Early Modern Germany: Memory, Power and Community, p. 73, 2016
34 Dasberg, S. , De eerste rabbijn en de oudste synagoge te Leeuwarden, In: De Vrijdagavond, jrg 7, nr. 1, p. 9, 1930
35 Bell, p. 73 t.p. citerend Heimann-Jelinek, Felicitas, Memorbücher ‘Milieux de Mémoire’, in: Purin, Buch der Erinnerung, das Wiener Memorbuch der Fürther Klaus-Synagoge ; [dieser Katalog erscheint zur gleichnamigen Ausstellung des Jüdischen Museums Franken im Jüdischen Museum der Stadt Wien vom 20. Januar bis 7. März 1999], p. 28.
laatst bijgewerkt:
8 september 2019