De opperrabbijnen van Rotterdam

Een Joodse gemeente (kehilla) wordt geleid door de rabbijn. Hij is de geestelijk leider, is verantwoordelijk voor het verspreiden van de Torahkennis, neemt beslissingen die op de Joodse wet gebaseerd zijn (halachisch) en de namen van de rabbijnen van Rotterdam zijn nog allemaal bekend. Overigens wordt in Rotterdam, wat verder nergens in Nederland gebeurt, twee keer per jaar een herdenkingsgebied voor de rabbijnen en opperrabijnen gezegd in de Synagoge, in de sjabbatochtenddienst van de zaterdag voor Sjavoeot (Wekenfeest) en die voor Tisja Beaw (treur- en vastendag op 9 Aw).
Op deze pagina een overzicht van de (opper)rabbijnen.

1648 – ca. 1672 – Jossijahoe Pardo
Jossijahoe Pardo was de eerste opperrabbijn van de Portugese gemeente in Rotterdam, de gemeente die eerder ontstond dan de Hoogduitse. Hij werd, toen de Hoogduitse gemeente gevormd werd, ook daar de opperrabbijn. Hij was tevens rector van het Jesjiba de Los Pintos (de leerschool van de familie De Pinto), en had in deze functies veel te maken met de belangrijke Joodse familie De Pinto.
Deze familie woonde eerst in de Maasstad en verhuisde na het overlijden van Abraham de Pinto naar Amsterdam en de godsdienstschool namen zij mee. Of Pardo nog in Rotterdam bleef wonen gedurende de laatste jaren van zijn rabbinaat is niet helemaal duidelijk. Hij werd in 1674 opgevolgd.

1674 – ca 1700 – Jehoeda Löb ben rabbi Salomo
Jehoedea Löb was de rabbijn van de Poolse gemeente in Amsterdam. Hij kwam zelf uit de stad Wilna (Vilnius). De Poolse gemeente in Amsterdam werd in 1673 door de autoriteiten opgeheven, in 1674 volgde zijn benoeming in Rotterdam. Een belangrijk wapenfeit van Jehoeda is het bewerkstelligen van een overeenkomst tussen de Hoogduitse en Portugese gemeenten van Rotterdam zodat deze gemeenten goed konden samenwerken. Deze overeenkomst, uit 1681, bepaalde tevens dat de begraafplaats het volledige bezit werd van de Hoogduitse gemeente. Jehoeda vertrok aan het einde van zijn leven naar Israël en overleed daar in 1708.

ca 1700 – 1708 – Jehoeda Löb ben rabbi Efraim Aser Ansel
Jehoeda was voor zijn functie in Rotterdam eerst opperrabbijn in Londen en was in 1707 tevens opperrabbijn ad interim in Amsterdam.

ca 1708 – 1736 – Sjelomo ben rabbi Mordechaj Lipschütz
Deze rabbijn was voor zijn benoeming in Rotterdam rabbijn in Den Haag. Hij maakte de inwijding van de prachtige synagoge aan de Boompjes mee – in 1725.

1737 -1754 – Juda ben rabbi Sjelomo Lipschütz
In 1737 werd Sjelomo opgevolgd door zijn zoon, Juda.

1754 – 1779 – Abraham ben rabbi Jehoeda Lipschütz
Er ging een felle strijd vooral een de benoeming van deze rabbijn, de zoon van Juda ben rabbi Sjelomo Lipschütz. Twee van de drie parnassijns (bestuurders) waren familie van Abraham. De derde parnassijn had geen bezwaar tegen de benoeming maar om de zaak zuiver te houden eiste hij dat de andere twee zouden aftreden. Een aantal gemeenteleden waren het hiermee eens en gezamenlijk wendden ze zich tot de burgemeesters van Rotterdam. Deze wilden hun handen niet branden aan deze zaak en lieten zich goed informeren en vroegen advies aan de rabbijnen van Hamburg en Berlijn.
De antwoorden van de rabbijnen zijn nog steeds – in vertaling – te zien in het stadsarchief van Rotterdam. De antwoorden kwamen er op neer dat ze geen bezwaar hadden tegen de benoeming van Abraham tot rabbijn, maar dat ze ook adviseerden tevens om twee wetgeleerde assessoren te benoemen om de financiële zaken te behandelen.  Op 10 oktober 1754 werd Abraham benoemd.

1781 – 1809 – Levi Hijman Breslau
Arje Leib ben rabbi Chajiem werd in 1741 in Breslau geboren en werd rabbijn in Berlijn en daarna in Emden. In 1781 werd hij benoemd in Rotterdam en in 1790 werd door de firma Proops zijn commentaren uitgegeven als Pne Arje. Hij werd mede hierdoor een van de grootste halachische autoriteiten van zijn tijd.
Hij voerde de naam Arje, wat leeuw betekent.  In 1811 moest zijn weduwe bij de naamsaanneming een achternaam kiezen en dit werd Löwenstam, hun kinderen kregen daarmee deze naam ook.
Hij stond goed bekend, had ook veel niet-Joodse vrienden, maar was onverzettelijk op halachisch (Joodse Wet) gebied. Zo verzette hij zich tegen de modernisering van de haardracht van de Joodse vrouw, wat leidde tot het pruikenproces.
Hij overleed plotseling op vrijdagavond 21 april 1809 en werd door ‘zowel de christenen als de Joodse gemeente betreurd’. Hij werd begraven op de begraafplaats aan de Oostzeedijk. Zijn echtgenote Resj’ka overleed op 24 oktober 1825 en ligt ook begraven op deze begraafplaats.

1809 – 1813 – Marcus Lissa
Marcus Lissa was waarnemend opperrabbijn, samen met Wolf ben Feiwisj Mezrits

1813 – 1833 – Elias Casriël
Elias was de zoon van de toenmalige opperrabbijn van Leeuwarden en achterkleinzoon van Sjelomo Lipschütz. Hij noemde zich ook wel Casriël Leeuwarden of Elias Leeuwarden, naar zijn geboorteplaats.  Hij was geboren in 1755 en trouwde in 1784 met Caatie Isacks uit Amsterdam. Later trouwde hij met Clara Drees. Er zijn overigens verschillende variaties van zijn voornaam bekend, op zijn grafzerk staat Jacob Elia Tsewi. Voor de benoeming in Rotterdam woonde Elias in Amsterdam en was daar leraar aan het Beth Hamidrasj en het Seminarium.
De installatie van Elias, hij was toen 58 jaar oud, vond op 20 oktober 1813 plaats. Elias hield regelmatig redevoeringen in het Nederlands, hij beheerste het Nederlands goed en dat was indertijd bij rabbijnen niet de norm. Elias overleed op 31 juli 1833 en werd op 1 augustus op de Joodse begraafplaats aan de Hooge Zeedijk – de huidige Oostzeedijk – begraven.

1834 – 1845 – E. J. Löwenstam
Hij was de zoon van opperrabbijn Emanuel Joachim (Chajiem Löwenstam) , kleinzoon van Levy Heijman Breslau, en werd op 14 december 1806 in Leeuwarden geboren. In 1832 werd hij in Rotterdam tot rabbijn benoemd en twee jaar later tot opperrabbijn. Omdat hij niet gehuwd was maakte het ministerie bezwaar en na zijn huwelijk op 8 mei 1834 met Henriëtte Ester Jacobson komt de toestemming.
Löwenstam nam het initiatief tot de oprichting van het weeshuis, in 1833, en in 1837 tot het Gesticht voor Oude Lieden en Zieken. Hij overleed op de jonge leeftijd van 38 jaar op 1 februari 1845. Hij liet zijn vrouw en vijf jonge kinderen achter en zijn vrouw overleed een jaar later, in 1846. Ze liggen beide begraven op het Toepad.

1848 – 1850 – B. S. Berenstein
B. S. Berenstein, rebbe Beer, was opperrabbijn van Den Haag. Hij werd geboren in 1808 in Leeuwarden en was in 1848 – 1850 opperrabbijn a.i. in Rotterdam.

1850 – 1870 – Dr. Joseph Isaacssohn
Joseph werd geboren in een arm gezin in Filehne. Hij werd er onderwijzer aan de plaatselijk school. Het ongeluk achtervolgde hem daar. Zijn jonge vrouw overleed, zijn enig kind en zijn vader.  Joseph verliet Filehne en trok naar een dorp in de buurt van Frankfurt en kreeg daar een baan als onderwijzer. Na omzwervingen via Frankfurt en Emden werd hij op 3 oktober 1849 benoemd in Rotterdam en op 24 mei 1850 geïnstalleerd.
In die periode was er in de Rotterdamse kille een heftige strijd gaande tussen de voor- en tegenstanders van reform; Joseph was orthodox maar wilde vooral rust, plechtigheid, waardigheid en stilte in de gemeente en ook de voorstanders van de reform wilden dat.

Maar de rust was van korte duur. Er ontstonden conflicten, ook omdat Joseph zijn toespraken niet in behoorlijk Nederlands kon uitspreken. Rond de halacha waren er eveneens problemen.  Joseph nam beslissingen die op de halacha gebaseerd waren, de parnassijns legden die naast zich neer. Er ontstond een sfeer van wantrouwen. Er kwam een steeds groter conflict tussen de parnassijns en de opperrabbijn.
Joseph kon overig nauwelijks rondkomen van zijn salaris – hij had zeven kinderen – en verzocht om salarisverhoging. Uiteindelijk barstte de bom in 1870 en Joseph nam ontslag. Meer over hem op deze pagina.

1870 – 1885 – B. S. Beringer
B. S. Beringer, rebbe Beer, was opperrabbijn van Den Haag. Hij werd geboren in 1808 in Leeuwarden en was in 1870 – 1885 wederom opperrabbijn a.i. in Rotterdam.

1885 – 1928 – Dr. Bernard Löbel (Loebel) Ritter
Ritter werd op 5 maart 1885 in Reinersdorf, Pruissen, geboren. Hij werd rabbijn in Breslau en solliciteerde in 1880 naar de vacante functie in Rotterdam. Op 28 november 1884 komt het Koninklijk Besluit en heeft hij toestemming om de functie te aanvaarden. Op 13/14 februari 1885 vond de installatie plaats.
Hij stond bekend om vrijzinnige opvattingen en de kerkenraad hoopte iemand gevonden te hebben die wat liberaler in zijn opvattingen was. Het tegendeel bleek waar. Hij was een overtuigd strijder voor de orthodoxie en had tal van conflicten, zowel met het bestuur van de kille als met leveranciers. Het ernstigste conflict ontstond in 1928 waarna hij ontslag nam.
Bernard was gehuwd met Recha Meijersohn (Fitschne, 22 november 1885). Hij werd in 1920 genaturaliseerd tot Nederlander. Hij woonde op de Boompjes 85c.

1928 – 1930 – S. J. S. Hirsch
Opperrabbijn Hirsch uit Zwolle nam het opperrabbinaat waar tot de installatie van de volgende opperrabbijn in 1930.

1930 – 1943 – Aharon Jissachar (Aäron Barend) Davids
Aharon werd geboren op 28 augustus 1895 te Amsterdam en is een van de bekendste opperrabijnen van Rotterdam, meer over hem staat hier.

1945 – 1954 – Justus Tal
Justus Tal was waarnemend en tevens opperrabbijn van Amsterdam.

1954 – 1959 – S. A. Rodrigues Pereira
Waarnemend

1959 – 1971 – Lou Vorst
Vanaf 1946 rabbijn, vanaf 1959 opperrabbijn. Emigreerde in 1971 naar Israël.

1971 – 1974 – Daniël Kahn

1975 – 1977 – Albert Hutterer
Albert Hutterer was rabbijn in Rotterdam.

 

 

bron:
Wikipedia, lijst van opperrabbijnen van Rotterdam (geraadpleegd 25 september 2020)
Ruben Vis, De Memorlijst van Rotterdamse rabbijnen en opperrabbijnen, compleet of niet? (Amsterdam 2015)
met dank aan Ruben Vis (aanvullingen en correcties 3 aug 2021)
Stadsarchief Rotterdam, Bernard Loebel Ritter, 494-03 Archief van de Gemeentesecretarie Rotterdam, afdeling Bevolking: bevolkingsboekhouding van Rotterdam en geannexeerde gemeenten, inventarisnummer 851-396.

gepubliceerd:
16 april 2016

laatst bijgewerkt:
18 februari 2022