De voorloper voor de Joodsche Raad was de landelijke Coördinatie Commissie die in het najaar van 1940 werd opgericht. Deze commissie kende ook een Rotterdamse afdeling en het bestuur werd gevormd door apotheker dr. Hendrik Cohen, mr. M. L. van den Berg en mr. J. Slijper. Verder was M. H. van Herzfeld medeoprichter.
Deze afdeling heeft maar een jaar gefunctioneerd, toen werd door Dr. Böhmcker, Beauftragter van de Rijkscommissaris voor Amsterdam en Sturmbahnführer Lages, Befehlshaber der Sicherheitspolizei, aan de Joodsche Raad voor Amsterdam medegedeeld dat het werkterrein voortaan heel Nederland zou zijn. Er zouden in verschillende Nederlandse steden afdelingen worden gevormd, de zogenoemde ‘bureaus’. Als contactpersoon voor Rotterdam werd daarop de heer M. Zilversmit aangesteld.
De Joodsche Raad voor Amsterdam, bureau Rotterdam werd gevestigd in het Joodse Weeshuis op de Mathenesserlaan 208 en in het oude kantoor van de Joodse liefdadigheidsvereniging „Montefiore” in de Van Speykstraat.
In eerste instantie werd er door de Joodsche Raad alleen voorlichting gegeven, maar de bezetter breidde het aantal anti-Joodse maatregelen echter gestaag uit en daarmee werden ook de werkzaamheden van de Joodsche Raad steeds breder. Veel van de werkzaamheden bestond uit het geven van financiële hulp aan Joden die door de anti-Joodse maatregelen hun baan verloren hadden.
Joodse Raad of Joodsche Raad? De Joodsche Raad was geen raad vanuit de Joodse gemeenschap, maar een door de nazi’s verordonneerde instelling waar Joden moesten werken en dachten dat ze erger konden voorkomen. Om aan te geven dat de instelling Joodsche Raad heette en niet een bijvoeglijk naamwoord Joodse bij het zelfstandig naamwoord Raad is (waardoor het lijkt dat het een Raad van Joden was) wordt hier de spelling Joodsche Raad aangehouden. |
Essenburgsingel
Half maart 1942 verhuisde de Joodsche Raad naar de Essenburgsingel 24b. Eind juli 1942 begonnen de deportaties en het secretariaat werd gevestigd in de Joodse school aan de Molenwaterweg. Daar speelden zich taferelen af die ook te zien waren op het kantoor van de Joodse Raad aan de Nieuwe Keizersgracht in Amsterdam. Er heerste dag en nacht een onbeschrijfelijke drukte. Mensen die waren opgeroepen probeerden een Sperre te krijgen.
Net zoals in Amsterdam werden in deze periode ook hier diverse afdelingen gevormd zoals:
– Afdeling Voorlichting (inlichtingen over de diverse verordeningen van de Duitsers, onder leiding van m.r M. Franken en mr. M. L. Weyl;
– Afdeling Verzorging onder de heer M. van Buren, later de heer H. J. Valk;
– Loodsdienst, die de vertrekkenden in de loods in de Stieltjesstraat terzijde stond, onder leiding van de heer L. Cohen;
– Afdeling Sociale Zorg, welke zich om de achtergeblevenen bekommerde, onder de heer
F. Wessel.
– Afdeling van Sociale Zorg (met de afdeling „I” (Illegaal)), onder mejuffrouw Fie Hartog, die met enige vertrouwde medewerkers hulp verleende bij het onderduiken.
De Verzorgingsdienst werd de belangrijkste afdeling. Deze dienst zorgde ervoor dat de mensen die op transport moesten aan een uitrusting, voedsel en geneesmiddelen werden geholpen. Deze dienst stuurde maandenlang twee maal per week honderden pakjes levensmiddelen naar kamp Westerbork. Toen de kleding steeds moeilijker ingezameld kon worden werd in de Mauritsstraat een atelier ingericht om dit te maken. Hier was ook een keuken en men kookte hier voor Westerbork. Men maakte er slaatjes en kookte peulvruchten en dit werd naar het kamp gezonden. In april 1943 verhuisde dit bedrijf naar Statenweg 195 en aan het eind van dat jaar was het bedrijf inmiddels zo sterk geslonken dat het werd overgebracht naar het kantoor van de Joodsche Raad aan de Essenburgsingel. Het zenden van pakjes naar Westerbork werd overigens in december 1943 verboden, dus deze taak verviel voor de Verzorgingsdienst.
Het oppakken van Joden op een grote schaal begon in Rotterdam in juni 1942. Men ontving een oproep om zich voor de ‘werkverruiming in Duitsland’ naar kamp Westerbork te begeven om daar gekeurd te worden, en men diende zich op 30 juli 1942 om 18 uur te melden bij de verzamelplaats Rotterdam, op de Entrepotstraat in Loods 24. In eerste instantie betrof dit mensen tot 40 jaar. Voor het eerste transport werden er ca. 2000 personen opgeroepen. Zij die voor de Joodsche Raad werkten (de Joodsche Raad werd in deze periode snel uitgebreid om meer mensen het transport te besparen), zieken en geneesheren kregen uitstel. Van de 2000 personen die werden opgeroepen verschenen er 1120.
Het tweede transport uit Rotterdam vertrok drie dagen later, van de 2000 opgeroepenen voor dit transport verschenen er 800. Het derde transport, er werden weer 2000 personen opgeroepen, bestond uit 520 personen. De Joodsche Raad was steeds in Loods 24 aanwezig om de vertrekkenden een helpende hand te bieden.
De SS en de Gestapo waren uiteraard niet tevreden met het feit dat men op grote schaal geen gehoor gaf aan de oproep, en men besloot tot razzia’s.
Van de straatrazzia van 9 oktober 1942 was de “opbrengst” niet hoog, omdat de sterdragers door voorbijgangers gewaarschuwd werden. Maar op 3 oktober en in de nacht van 8/9 oktober werden de mensen uit hun huizen gehaald met hulp van de Nederlandse politie. Wanneer de agenten of de nazi’s in huis waren kreeg men 10 minuten om te pakken en werd men met de bus of de tram naar de loods gebracht.
Van oktober 1942 was het tot 26 februari 1943 rustig qua razzia’s. Toen werden het Joodse ziekenhuis aan de Schietbaanlaan, het ernaast gelegen gesticht voor Oude Lieden aan de Claes de Vrieselaan en het Joods Weeshuis aan de Mathenesserlaan ontruimd door de Nederlandse WA en de Sicherheitsdienst. In totaal bevonden zich hier 250 mensen en iedereen, zelfs zieken in levensgevaar, werd op vrachtauto’s geladen.
Op de ochtend dat de WA het ziekenhuis bezette, kwam de directeur, dr. M. Elzas naar het ziekenhuis en hij ging samen met zijn patiënten naar Westerbork. Hij overleefde de oorlog, als prominent kwam hij in Barneveld terecht en later werd hij doorgestuurd naar Theresienstadt.
Na 26 februari 1943 was het aantal Joodse inwoners van Rotterdam tot een minimum geslonken. De Joodsche Raad was niet meer nodig en de meeste medewerkers werden na zes weken weggehaald. In de zomer van 1943 moesten de Portugese Joden vertrekken en eind september 1943 moesten ook dr. Hendrik Cohen en mr. M. L. van den Berg naar Westerbork afreizen.
bron:
“De Rotterdamse Joden tijdens de bezetting” , H. J. Valk
illustratie:
Robert Arthur Snijders, Bureau Rotterdam van de Joodsche Raad te Amsterdam;
Collaboratie, schipperen of verzet?, bachelorscriptie UvA (Amsterdam 2018) 13.
gepubliceerd:
27 april 2016
laatst bijgewerkt:
27 maart 2024