Cato Polak werd op 4 december 1920 in Den Haag geboren en was een dochter van Hendrik Polak (Den Haag, – Auschwitz, ) en Hester Beerenborg (Zevenbergen, – Auschwitz, ). Cato had een oudere broer Salomon (Den Haag, – Auschwitz, ).
Vanaf juni 1918 woonde het gezin op het Spui 189 in Den Haag en vader was kruidenier. Cato overleed in Culemborg op 7 september 1990.
Cato was lid van de padvinders. Op 22 januari 1939 werd de Joodse lspa-groep opgericht als afdeling in Den Haag van het Nederlandse padvindersgilde. Cato was een van de leidsters van de kaboutergroep van deze afdeling.
Cato werd verpleegster van beroep. Al snel na het uitbreken van de oorlog werd het gezin getroffen door de anti-Joodse maatregelen. Op 1 november 1941 werd de zaak aan het Spui overgenomen door een NSB’er die vol trots adverteerde met zijn ‘geariseerde zaak’. Het gezin Polak werd uit hun huis gezet en vond een woning op de Anna van Buerenstraat 277 in Den Haag.
Op 11 juni 1942 werd Hendrik opgepakt en geïnterneerd in Kamp Amersfoort. Volgens de gegevens van dat kamp werd hij op 16 juli 1942 doorgestuurd naar Mauthausen, volgens andere gegevens werd hij op 16 juli 1942 naar Westerbork gestuurd en daarna naar Auschwitz. Op 16/17 augustus werd Hendrik in Auschwitz vermoord.
Inmiddels waren Hester en Salomon ondergedoken. Hester werd opgepakt en op 30 november 1942 ging zij op transport. Salomon werd op 10 december 1942 in Westerbork geregistreerd en ging op 12 december 1942 op transport. Cato zag niets in de onderduik en ging werken in Rotterdam, in het Joods ziekenhuis aan de Schietbaanlaan. Dat zou haar een sperre, een uitstel van deportate, opleveren. Ze kreeg de baan zat intern in het ziekenhuis en haar woonadres was derhalve Schietbaanlaan 42.
1942 en 1943 waren de jaren van de grote razzia’s en de jaren dat het grootste deel van de Joden zich moest melden voor ‘werken in het oosten’. In de eerste maanden van 1943 was het op dat gebied relatief rustig in Rotterdam, maar op 26 februari 1943 volgde er een razzia door de Nederlandse WA en de Sicherheitsdienst op het Joods Ziekenhuis aan de Schietbaanlaan, het Joods bejaardenhuis aan de Claes de Vrieselaan en het Joods weeshuis aan de Mathenesserlaan. Alle zieken en het personeel werden opgepakt ook de 22-jarige verpleegster Cato Polak.
Op 27 februari 1943 werd Cato in Westerbork in Barak 69 ingeschreven. Ze werkte er als verpleegster en op 10 maart 1943 ging ze op transport naar Sobibor. Sobibor was een van de vier kampen van Aktion Reinhard en gebouwd om één reden, vernietiging. Van de Nederlandse Joden die gedeporteerd werden kwamen er 34.313 in Sobibor terecht, er overleefden 18 van hen de oorlog.
In 1947 verklaarde Cato wat er gebeurde in Westerbork, hetgeen ook op de site www.sobiborinterviews.nl staat: ‘Eerst dachten wij dat wij wel wat langer in Westerbork zouden mogen verblijven, in verband met het werk, dat wij verrichtten. Het hielp echter niets. Onderweg kregen wij genoeg eten mee. Er was zelfs nog veel over. Wij mochten alles meenemen en kregen nog een pakje waar van alles inzat: boter, brood enz.’
Cato en een klein groepje meisjes werden geselecteerd voor werk in een ander kamp, volgens de kaart van de Joodsche Raad was dat Lublin (Lublin-Flugplatz). Terwijl de geselecteerde meisjes de trein weer moesten instappen, werden de in het kamp achtergebleven Nederlandse joden in Lager III om het leven gebracht. Cato en de andere jonge vrouwen (onder wie Suze en Surry Polak, Sophie Huisman, Bertha Ensel, Judith Eliazer, Mirjam Penha-Blits, Sientje en Jetje Veterman) wisten dit toen nog niet en konden in de trein nog giebelen over het malle gesleep met koffers, die zij uiteindelijk toch weer in het kamp hadden moeten achterlaten, ’niet beseffend dat zij ons wilden vermoorden. Daar hadden wij helemaal geen idee van’, aldus Cato, twee jaar na de bevrijding.
Kamp Lublin-Flugplatz was gebouwd op het terrein van het voormalige vliegveld. Hier werd onder andere de kleding van de vermoorde Joden uit de vernietigingskampen gereinigd, gesorteerd en ingepakt om in het kader van de “Winterhilfe” naar Duitsland gestuurd te worden waar het onder behoeftige gezinnen verdeeld werd. Hoewel Cato zich aangemeld had als verpleegster, moest zij gaan werken in de kledingsorteerderij. ‘De kleding die er was moesten wij op verschillende plaatsen gooien en er bundels van maken. Het werk viel wel mee’, herinnerde Cato zich later. De omstandigheden waren draaglijk. ‘Ons haar werd niet geknipt, daarom hebben wij zelf ons haar maar geknipt ter bestrijding van de luizen. In het kamp was het wel tamelijk hygiënisch. Minstens 1 keer per week gingen wij in het bad. Er waren behoorlijke waslokalen. Wij droegen onze eigen kleding, waarop zelfs geen speciaal teken voorkwam. Later kregen wij wel een nummer’.
Nadat zij enige maanden kleding had gesorteerd, werd Cato ingeschakeld bij de bouw van een nieuw kamp achter het bestaande. ‘Daar hebben wij zand geschept, wat iets verschrikkelijks was. De Oekraïners waren vreselijke lui. Het was er gewoon een bloedveld. Veel mannen zijn er doodgeslagen. Er werd van alles gebouwd: een wasserij, latrines enz. Dit werd gedaan door de mannen. Toen alles klaar was is het kamp ingewijd. Hiervoor heeft een selectie plaatsgevonden onder de vrouwen. Wij wisten niet wat het was. Ongeveer 200 vrouwen moesten uitvallen. De Lagerälteste moest ons uitzoeken. Hij keek hierbij ook naar onze ogen. De mensen die een starende uitdrukking hadden, daar was het mis mee. Als je nummer opgeschreven werd, dan was je fout. Maar dat wisten wij toen nog niet.’
Cato meende aanvankelijk dat de geselecteerde vrouwen ergens anders tewerkgesteld werden, maar later hoorde zij ‘dat alle mensen die er uit geselecteerd waren naar de gaskamers zijn gegaan.’ Achteraf drong het ook pas tot Cato door waarom de Poolse vrouwen zo hadden gegild. ‘Doordat wij niets wisten, waren wij heel rustig.’ En dat was precies de bedoeling van de geheimhoudingspolitiek van de kamp-SS.
In november 1943 kon Cato zich aanmelden voor werk in de marmeladefabriek in het naburige Milejow. ‘Er werden ongeveer 50 of 60 meisjes gevraagd. Wij hebben ons vrijwillig opgegeven, omdat wij voelden dat er een spanning in de lucht hing.’ Zonder dat daarvan iets tot de barakken van de meisjes was doorgedrongen, waren begin augustus in Treblinka en midden oktober in Sobibor opstanden onder de gevangenen uitgebroken. Om verdere onlusten in de kampen te voorkomen, had Himmler bevel gegeven alle Joden in Lublin en omgeving te vermoorden. Tijdens de zogenoemde Aktion Erntefest, die plaatsvond op 3 en 4 november, werden ruim 42.000 mensen om het leven gebracht. Degenen die werkten in Milejow bleven echter ongedeerd.
Na korte tijd werden de meisjes overgebracht naar Trawniki, waar tijdens de moordactie ook alle Joden waren doodgeschoten. Toen de meisjes werd opgedragen de barakken op te ruimen, vertelden Poolse jongens die daar ook aan het werk waren wat er zich de afgelopen dagen had afgespeeld. ‘Zij hadden de lijken moeten opruimen en verbranden. In loopgraven waren de mensen doodgeschoten. Zij hadden die mensen ook moeten ontkleden. Op het veld lagen allemaal kleren, die moesten wij later nazoeken’, aldus Cato. Tot maart 1944 zijn de meisjes in het kamp gebleven, terwijl zij voortdurend doodsangsten uitstonden. De Lagerführer had er aardigheid in de meisjes iedere keer op dreigende toon aan te kondigen dat de tijd was aangebroken voor het ‘laatste appèl!’. Maar Cato bleef ongedeerd en werd in juni weer naar Lublin overgebracht.
Vanwege het naderende Russische front werd het kamp in Lublin echter al spoedig geëvacueerd. Onder begeleiding van SS en Wehrmacht moesten de honderden gevangenen eind augustus te voet naar het westen, in de richting van Auschwitz-Birkenau. ‘Iedereen had proviand bij zich, in dekens gerold. Ieder had een blik vlees, twee grote broden. Ik heb dit al direct weggegooid, omdat het te zwaar werd’, vertelde Cato later. Tussen de SS en de Wehrmacht ontstonden meningsverschillen over de behandeling van de gevangenen tijdens de voettocht. ‘De Wehrmacht was voor ons veel beter dan de SS. Door de SS werden wij opgejaagd met honden. Van de Wehrmacht kregen wij nog wel eens water en eten.’
Na een kort verblijf in Birkenau werd Cato naar Bergen-Belsen overgebracht waar zij in november aankwam. In het kamp heeft zij praktisch niets gedaan, ze hing er maar wat rond. Er was een groot voedseltekort, er waren zelfs dagen dat er helemaal geen voedsel was. ‘Wij hebben er veel honger en kou geleden. Het was er vreselijk’. In februari 1945 werd Cato weer eens op transport gesteld, dit keer was de bestemming Raguhn, waar zij korte tijd in de fabriek heeft gewerkt. ‘Wij moesten hard werken en kregen maar weinig te eten. Er werd dag en nacht gewerkt.’ In april gonsde het van de geruchten over een op handen zijnde bevrijding door de Amerikanen. De gevangenen werden in allerijl op transport gesteld en naar Tsjechoslowakije vervoerd, waar zij na een afmattende reis van een week en vrijwel zonder voedsel in Theresienstadt aankwamen. Veel gevangenen zijn hier aan de tyfus overleden. In mei 1945 werden Cato en de andere overlevenden bevrijd door het Rode Leger.
Cato trouwde op 15 juni 1952 met Samuel Pagrach (4 juni 1914 – Tricht, 21 februari 2004) in de synagoge op de Wagenstraat 103 in Den Haag. Uit de aankondiging in het Nieuw Israëlietisch Weekblad blijkt dat Cato het huis op het Spui 189 toen had teruggekregen en dat het echtpaar daar na het huwelijk ging wonen.
Cato en Sam kregen drie kinderen, Cato overleed op 7 september 1990 in Culemborg.
bron:
Gemeentearchief Den Haag, 0354-01 Bevolkingsregister gemeente Den Haag, inventarisnummer 1376.
pinda’s, Advertentie. “De Nederlander”. Rotterdam, 28-05-1926, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 12-03-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB15:000675122:mpeg21:p00004.
Cato, Familiebericht. “Centraal blad voor Israëlieten in Nederland”. Amsterdam, 10-12-1920, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 12-03-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:000572165:mpeg21:p00002.
Handelsonderneming Wij, “Volk en vaderland : weekblad der Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland”. Utrecht, 02-01-1942, p. 7. Geraadpleegd op Delpher op 12-03-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011190069:mpeg21:p007.
Hendrik Polak, archief Kamp Amersfoort, Arolsen Archives, 67538 (HENDRIK POLAK).
Hendrik Polak, archief Kamp Amersfoort, Arolsen Archives, 130355181 (Heinrich POLAK).
Hendrik Polak, kaart Joodsche Raad, Arolsen Archives, 130355207 (Hendrik POLAK).
Hester Polak – Beerenborg, kaart Joodsche Raad, Arolsen Archives, 130355280 (Hester POLAK BEERENBORG).
WO2 Biografieën Netwerk Oorlogsbronnen
Cato Polak op www.sobiborinterviews.nl (https://www.sobiborinterviews.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=53) geraadpleegd 12 maart 2023.
Joodse scouts, Cato Polak, Scouting.nl. (geraadpleegd 12 maart 2023)
Pagrach-Polak, Familiebericht. “Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 06-06-1952, p. 8. Geraadpleegd op Delpher op 12-03-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010873345:mpeg21:p008.
illustratie:
pinda’s, Advertentie. “De Nederlander”. Rotterdam, 28-05-1926, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 12-03-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB15:000675122:mpeg21:p00004.
Cato, Familiebericht. “Centraal blad voor Israëlieten in Nederland”. Amsterdam, 10-12-1920, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 12-03-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:000572165:mpeg21:p00002.
Handelsonderneming Wij, “Volk en vaderland : weekblad der Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland”. Utrecht, 02-01-1942, p. 7. Geraadpleegd op Delpher op 12-03-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011190069:mpeg21:p007.
Pagrach-Polak, Familiebericht. “Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 06-06-1952, p. 8. Geraadpleegd op Delpher op 12-03-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010873345:mpeg21:p008.
gepubliceerd:
12 maart 2023
laatst bijgewerkt:
12 maart 2023