een aanstelling op de grens van een beroepsverbod.
Barend Josua Katan (Rotterdam, – Auschwitz, ) was van groot belang voor Joods Dordrecht. Daarnaast was hij godsdienstleraar in Gorinchem. Meer over hem via deze link.
Wat minder bekend is, is dat hij ook een aanstelling had aan het gymnasium in Tiel. Op 30 augustus 1939 werd er in de gemeenteraad gestemd over de aanstelling aan het gymnasium. De voorkeur ging uit naar Barend, daarnaast was J. Nat uit Dordrecht eveneens in de race. Barend kreeg de aanstelling met een meerderheid van 8 tegen 6 stemmen. Het was een klein jaar voordat de bezetting van Nederland een feit zou zijn en niet erg lang voor het Joodse leraren verboden zou worden les te geven op een niet-Joodse school.
De aanstelling voor Barend volgde, deze werd op 2 september 1939 aan hem toegezonden. Barend bleek als leraar goed te bevallen, want op 28 juni 1940 werd er in de gemeenteraad besloten Katan een verhoging van zijn bezoldiging te geven. Nederland is dan al bezet, de maatregel jegens de Joodse leraren is nog niet ingegaan. Dat besluit gaat volledig in op het moment dat Joodse kinderen alleen Joodse scholen mogen bezoeken, 1 september 1941 maar er werd voor de leraren al mee begonnen in november 1940.
Katan wordt op het gymnasium het slachtoffer van deze maatregelen in december 1940. Op 5 december 1940 stuurt de Gemeente Tiel een brief aan het College van Curatoren / Rector van het Gymnasium Tiel waarin wordt medegedeeld dat Barend Katan met ingang van 22 november 1940 is ontheven van zijn functie. Geen reden, alleen een besluit. De reden kan worden gelezen in een brief van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap die op 22 november 1940 een brief aan de Gemeente Tiel zendt met daarin de mededeling dat personen ‘van Joodschen bloede’ onverwijld uit hun functie worden ontheven. En de persoon die in Tiel van Joodschen Bloede was en daar werkte was Barend Joshua Katan. Het ging hem niet in de koude kleren zitten en Barend heeft geprobeerd om er nog iets aan te veranderen. Dat is te zien in een brief van hem gedateerd 14 april 1941. Barend vraagt beleefd hem mede te delen waarom hij geen wachtgeld heeft ontvangen. Hij verwachtte dat hij dit zou krijgen voor de periode tussen zijn gedwongen ontslag van 22 november 1940 tot aan het einde van zijn tijdelijke aanstelling op 1 september 1941, dus ruim negen maanden.
Dat Barend recht had op wachtgeld gold alleen in een normale maatschappij, maar daar was in de oorlog geen sprake meer van. Joden werden ontslagen en moesten zelf maar zien hoe ze aan hun inkomsten kwamen. Dat was dan ook een van de redenen waarom er in deze periode tal van initiatieven ontstaan, zoals het oprichten van een pension, om op deze manier nog aan geld te kunnen komen. Het gedwongen ontslag en beroepsverbod betekende tevens dat dit deel van Joods Nederland willens en wetens in grote financiële problemen werd gebracht. Volgens berichten heeft Barend, als grote uitzondering op de regel, echter wel zijn wachtgeld ontvangen.
Bron:
Regionaal Archief Rivierenland, archiefstukken met dank aan C. Gradisen.
brief de heer Katan met dank aan P. van der Schaaf.
illustraties:
Regionaal Archief Rivierenland, archiefstukken met dank aan C. Gradisen.
brief de heer Katan met dank aan P. van der Schaaf.
laatst bijgewerkt:
24 juni 2020