In een Joods leven is de Bar Mitswah (jongen) en Bat Mitswah (meisje) een belangrijke gebeurtenis. Het is een overgangsrite. Het markeert de grens tussen kind en volwassen. Na de Bar/Bat Mitswah ben je verantwoordelijk voor je eigen daden.
Een deel van de viering wordt in de Synagoge gedaan. Op de eerste sabbat na de 13e verjaardag (jongen) of 12e verjaardag (meisje) leest men een deel uit de Thora voor terwijl de Rabbi en de vader achter het kind staan. Een ander deel van de viering is thuis, meestal met een groot feest.
Nadat een jongen Bar Mitswah is is hij verplicht één maal per dag twee doosjes met riempjes aan zijn hoofd en linkerbovenarm te binden, doorgaans bij het ochtendgebed (enkele dagen gebeurt het ’s middags, het wordt niet gedaan op sjabbat of jom tov – dan is het niet toegestaan). In de tijd toen Jezus leefde vierde men het Bar Mitswah worden in de tempel van Jeruzalem. Aangezien Jezus een Joodse jongen was met Joodse ouders heeft hij dit ook gedaan.
Na de plechtigheid wordt de Bar Mitswah jongen volledig verantwoordelijk geacht voor zijn eigen daden. Dat betekent, dat hij de bijbel moet bestuderen en zelf moet nadenken over de betekenis van Gods geboden, Gods richtlijnen voor zijn daden. Zijn ouders kan hij niet meer verantwoordelijk stellen voor de gevolgen van zijn daden. Vanaf dit moment moet iedereen hem serieus nemen en met hem in gesprek gaan over de verantwoording die je voor je daden geeft.
Als een orthodoxe jongen Bar Mitswah wordt, bindt hij eerst een doosje op de spier van zijn linkerbovenarm om zich in te prenten dat het allerbelangrijkste van de geboden is dat ze vervuld worden in het handelen. Daarna doet hij een doosje op het voorhoofd. Het omdoen van de doosjes heet het aanleggen van de tefillien, zo genoemd naar de Hebreeuwse naam voor de riempjes. In de twee doosjes, van de arm en het voorhoofd, bevinden zich dezelfde vier bijbelteksten .
Een maal per dag, bij het ochtendgebed, legt een jongen deze gebedsriemen of tefillien voor hij gaat bidden aan.
Het tweede doosje bindt hij zo op zijn voorhoofd dat het tussen zijn ogen hangt. Aan deze plaats kun je aflezen, dat je altijd Gods richtlijnen voor ogen moet houden.
Maar er is meer. De betekenis moet doordringen tot in de kern van je persoon, je hart. Pas als je daar geraakt wordt, kun je jouw keuzes maken vanuit je innerlijk.
Als de doosjes eenmaal op deze manier op je lichaam bevestigd zijn, kun je er niet meer onderuit de betekenis van de inhoud van de bijbelwoorden met je hoofd, je hart en je handen te beamen en waar te maken. De vier teksten in de doosjes zijn pars pro toto – delen van het geheel – als het ware druppels uit de emmer, die we bijbel noemen.
De armriem moet zeven maal om de armen gewikkeld worden. Voor elke dag van de week is er een wikkeling. We moeten ons dus elke dag van de week houden aan de richtlijnen van de bijbel. Wie geeft ons de KRACHT om goed te handelen? Tijdens het aanleggen van de riemen wordt de Gods naam Sjadai op het lichaam geschreven. Deze naam, Sjadai, staat voor Gods Kracht. De letters Sj D en I van Sjadai worden gevlochten in de knopen van de riemen. Op de linkerhand komt de eerste letter van de naam, de Sjin, te staan om aan te geven dat heel je handelen vervuld is van Gods Kracht.