Arthur Julius Uri Cohen – Adje – werd geboren in Hamburg op 21 januari 1910. Zijn vader, Abraham (Avrohom Arye) – Arie – kwam uit Groningen waar hij geboren werd op 19 juli 1869. Zijn moeder, Hitzel – Lina – Cohn, was Joods-Duits, kwam uit Hamburg waar zij op 10 november 1871 geboren werd. Het feit dat Arie Nederlander was, was de reden dat Arie en Lina terug naar Nederland konden na de machtsovername door Hitler.
Adje had nog een oudere broer, Siegfried, en zus, Johanna.
Adje werd – volgens de gezinskaart – botermaker en woonde in Rotterdam vanaf 4 november 1931, onder meer op de Hugo de Grootstraat 8b, de Oosterstraat 42b, de Walenburgerweg 16b en de Klein Coolstraat 38a.
In 1937 werd hij uitgeschreven naar Besançon, daar werd hij opgeleid tot boter- en kaasmaker bij een zuivelbedrijf in de wijk Chaprais, en in 1938 ging hij naar Marnirolle. In de oorlog woonde Adje in Rotterdam.
Het beroep op de gezinskaart heeft Adje gehad, maar Adje was meer. Hij bezocht de rabbijnen-school in Frankfurt am Main en hij werd daar onderwezen in de Thora. In 1940 woonde hij (weer) in Rotterdam en hij was vlak voor het uitbreken van de oorlog voor zaken in Engeland. Toen duidelijk werd dat de Duitsers Nederland zouden gaan binnenvallen keerde Arthur terug naar de Maasstad. Hij keerde terug met de laatste boot van Engeland naar Nederland, iedereen verklaarde hem voor gek en de boot had vrijwel geen passagiers omdat hij alleen gebruikt werd om naar Engeland te vluchten, maar zijn vrouw Rosette Jacobson, met wie hij voor de wet in 1939 getrouwd was, was nog in Rotterdam.
Hij maakte het bombardement van Rotterdam in Rotterdam mee had zijn Choepa (huwelijk in de sjoel) kort daarna, op 11 juni 1940. De sjoel was er niet meer en hij trouwde in het huis van zijn schoonouders aan de ‘s-Gravendijkwal.
Het eerste oorlogsjaar verliep in relatieve rust en zoals de meeste Nederlanders probeerde ook Adje zichzelf wijs te maken dat het wel mee zou vallen. In 1941 vond de eerste grote razzia op Joden in Amsterdam plaats. De ene na de andere anti-Joodse maatregel buitelde vanaf dat moment over elkaar heen en op de gemeentehuizen moesten Joden tegen betaling de letter J in hun paspoort laten stempelen. Op 29 april 1942 werd het dragen van de Jodenster verplicht. In de jaren erna werden zeker 105.000 Joden naar de kampen overgebracht, de meesten werden vermoord, en 40.000 Joden gingen in de onderduik waarvan er 25.000 door onzorgvuldigheid of verraad werden gegrepen. Zo’n 4000 Joodse Nederlanders overleefden de kampen. Op 15 oktober 1942 begon het oppakken van de Joden in Rotterdam. 1500 mensen van boven de 60 jaar werden met geweld naar Loods 24 gebracht, en ook de ouders van Adje bevonden zich in deze groep.
“Ik heb geprobeerd ze eruit te krijgen. Ze lagen in de Loods als vee op de grond en werden als vee behandeld. Het lukte me om in de loods te komen, het lukte me ook om er weer uit te komen, zonder mijn ouders. Het kwam toen niet in me op dat ze hun dood tegemoet gingen.
Mijn vader voorvoelde het wel. Hij was toen 74 jaar oud en mijn ouders schreven me vanuit Westerbork dat ik op God moest vertrouwen. Dat gaf me de kracht om door te gaan en dagelijks in Rotterdam de huizen te passeren waar de Joodse bewoners uit geroofd waren.”
Arie en Lina werden in Sobibor vermoord op 21 mei 1943.
In juli 1942 had Sally Dormits het plan opgevat voor een indrukwekkende sabotageactie die de Duitsers direct moest treffen. Hij wilde op het luchtspoor een springstoflading aanbrengen een een aanslag plegen op een trein met Duitse verlofgangers. Door deze lading aan te brengen in de bocht bij het Haagsche Veer kon hij wellicht bereiken dat er wagons naar beneden zouden storten. De aanslag werd uitgevoerd in de ochtend van 7 augustus en Izak Sies had de leiding. Dormits zelf was er niet bij. Om 6.36 zou de trein van station Delftsche Poort vertrekken. De trein had echter vertraging.
Een wegwerker van de spoorwegen zag aan het einde van vak 28 een koperdraadje, dwars over het spoor naar een zwart kastje lopen (de springlading). Hij reed tegen de draad, de explosie volgde, hij werd van zijn fiets geslingerd en was zwaar gewond. De trein met verlofgangers die met 10 minuten vertraging vertrok kon gestopt worden en de aanslag was mislukt. Generaal Christiansen van de Wehrmacht was furieus en eiste een uitgebreid onderzoek naar de aanslag. |
Op dit moment was Adje echter al in de illegaliteit werkzaam. Eind 1941 kwam hij in contract met een verzetsstrijder die zich Klaas noemde, na de oorlog bleek dit Gerben Wagenaar te zijn. Wagenaar was lid van een communistische verzetsgroep, het Militair Contact (MC). Adje had ook andere contacten in het verzet, had valse papieren, en noemde zich Aart Leksies
In de zomer van 1942 braken Wagenaar en Cohen in bij een bedrijf in en haalden er elektrische artikelen weg, die ze nodig hadden voor sabotagewerk. Daarmee liet hij onder meer een Duitse trein op het Rotte-viaduct ontsporen. Wagenaar blies in de zomer van 1942 21 Duitse vliegtuigen op, die op het vliegveld Gilze-Rijen stonden.
Adje had in die tijd een kleine zuivelfabriek en had daardoor contacten in de zakenwereld. Deze contacten kon hij bij tijd en wijle inzetten bij het verzetswerk. Hij was niet de enige Jood in het Rotterdams verzet en hij memoreert de gebroeders Vleeschhouwer en Sally Dormits, deze drie zijn door de Duitsers vermoord.
In oktober 1942 was Arthur nog niet ondergedoken. De deportatie van zijn ouders maakte echter zo’n indruk dat hij voor de veiligheid zijn dochtertje van veertien maanden liet onderduiken bij banketbakker Jelle van Dijk op de Nieuwe Binnenweg 193. Zijn zoon Willem werd in de oorlog geboren bij de familie Van der Griend aan de Oostzeedijk. Tot de bevrijding bleef Willem bij dit gezin. Al die jaren bewoog Arthur zich vrij op straat en weigerde om de Jodenster te dragen. Toen hij voor zaken in Schoonhoven was sprak een oppervlakkige kennis hem daarop aan. Arthur antwoordde dat hij met een Hollandse vrouw getrouwd was en daardoor van het dragen van de ster was vrijgesteld. Het overbluffen was een tactiek die Arthur vaker gebruikte, en ook het dragen van een Duitse krant. Daarvoor heeft een ober in een restaurant hem eens een half uur laten wachten.
Hij bleef zich vrij op straat bewegen tot de zomer van 1943. Toen hij een tip kreeg dat hij in de nacht van 29 juni zou worden opgehaald durfde hij dat zijn vrouw, die drie dagen eerder een miskraam had gehad, niet te vertellen. ’s Nachts om 2 uur stond de Nederlandse politie voor de deur. Wat gejammer, toneelspel en opmerkingen over levensmiddelen en het zilver, en de Nederlandse politie sloeg aan het stelen. Daar hadden ze zoveel aandacht bij nodig dat Arthur en zijn vrouw met een kind via het dak weg konden komen en ze vonden een onderduik bij de familie Van der Kleij op de Snellinckstraat 5. Daar bleven ze tot het einde van de oorlog. De koerierster Jo van der Kleij zou de beste medewerkster worden voor de verzetsdaden van Adje Cohen.
Joodse gemeente
Het lukte Adje om de contacten tussen de (ondergedoken) leden van de Joodse gemeente in Rotterdam te onderhouden. In augustus 1943 brak hij daarvoor in (op klaarlichte dag) in het door de bezetter verzegelde gebouw van de Joodse gemeente. Hij haalde de inboedel weg, waaronder de administratie en een Thorarol. Ook de Thorarol kon hij laten onderduiken en zo behouden voor de Joodse gemeente.
Onder de schuilnaam Aart Leskes begon hij als geestelijk leider voor Joodse onderduikers op te treden. Hij verspreidde bonkaarten die hij via de illegaliteit verkreeg, hield ieder jaar ondergronds Pesach en verspreidde in de hongerwinter voedsel. In september 1944 raakte hij het contact met de illegaliteit kwijt en toen maakte hij hongertochten waarbij hij eten ophaalde uit de buurt van Schoonhoven en dat verdeelde hij onder de onderduikers.
Jitschak Jeroecham Op 13 november 1942 werd Jitschak geboren. In de oorlog, en ook in de onderduik was de situatie voor een zuigeling en later peuter niet makkelijk. Jitschak werd ziek en overleed op 29 november 1943 in de onderduik. Adje wilde zijn zoon een begrafenis geven op een Joodse begraafplaats. Hij ging met zijn zoon in een kistje naar een Joodse begraafplaats. Emotioneel was dit zwaar, maar als kohaniem (afstammeling van de priesters) mocht de gelovige Adje niet op een begraafplaats komen om een lewaaje (begrafenis) uit te voeren. Hij probeerde een graf te delven, maar de grond was in deze winter te hard voor zijn gebrekkige gereedschap. Uiteindelijk heeft Adje het kistje op de stoep van een politiebureau gebracht, met een briefje waarop hij zei dat het lijkje een Joods kind is en het verzoek om hem Joods te begraven. Dat is via de politie gedaan, op een Joodse begraafplaats. Het grafje heeft zelfs een matseiwah (zerk) gekregen. |
Inmiddels werd hij steeds befaamder als “noodrabbijn” en ook de bezetter wist van zijn bestaan en kende hem als iemand die niet te pakken was. Maar door een inval beschikte de bezetter inmiddels over een vervalst persoonsbewijs van Adje én een foto. Ooit kwam hij een van de politiemannen die hem had willen deporteren op straat tegen. “Ik keek hem recht in de ogen en rende even later als een haas, wel honderden meters… Iedere dag liep ik op straat, iedereen kon me zien… Dat ik het overleefd heb… In die tijd hielp geld noch geluk, overleven in die tijd was genade…. chesed hasjem”.
Na de bevrijding kreeg Adje Cohen, na overleg met het verzet, de beschikking over een gebouw waar een Duits bureau was geweest. Hier begon de opbouw van een nieuwe Joodse gemeente in Rotterdam.
Verder
Adje en Rosette kregen acht kinderen.
Adje heeft onder andere voor het HIAS gewerkt.
Adje Cohen stichtte in 1974 in Amsterdam basisschool “Cheider”. Hij overleed op 22 december 2000 te Amsterdam en is begraven in Jeruzalem.
bronnen:
stadsarchief Rotterdam, gezinskaart Arthur Julius Uri Cohen.
Goudriaan, Huib, Ondergrondse rabbijn hield Joodse schuilkerk in stand in Nieuwe Leidse Courant, 3 mei 1975 9.
wikipedia,
Pauw, J L van der, Rotterdam in de Tweede Wereldoorlog, De aanslag op het luchtspoor, 344.
met dank aan Jaap Sanders voor de adviezen en de informatie.
Illustratie:
“Familiebericht”. “Het joodsche weekblad : uitgave van den Joodschen Raad voor Amsterdam“. Amsterdam, 20-11-1942. Geraadpleegd op Delpher op 24-05-2016, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010318345:mpeg21:a0058
Op de motor voor HIAS, met dank aan Jaap Sanders, Jeruzalem. © collectie Jaap Sanders
gepubliceerd:
23 mei 2016
laatst bijgewerkt:
25 april 2021