In Steenwijk en omgeving wonen in 1809 78 Joden, in 1840 284. Hoe komt deze enorme stijging? Dit heeft te maken met de armenzorg in Nederland, met een landbouwkolonie en de Jodenpol.
In de winter van 1794 – 1795 vielen de Fransen Nederland binnen. De Nederlandse patriotten sloten met de Fransen een verdrag, waardoor Nederland in naam zelfstandig bleef. In werkelijkheid waren de voorwaarden voor dit verdrag zo streng dat Nederland in diepe armoede terecht kwam.
De handel met Engeland werd verboden, een schadeloosstelling van 100 miljoen gulden moest worden betaald en een bezettingsmacht van 25.000 soldaten moest worden onderhouden. De koloniën van Nederland werden door de Fransen ingepikt als oorlogsbuit, dus ook die bron van inkomsten verdween. Toen de Franse tijd eindigde in 1813 was Nederland leeggeplunderd en failliet.
Deze achtergrond maakte dat de bewoners in Nederland verarmden. Naar schatting was in 1815 10% van de Nederlandse bevolking echt arm, zo’n 190.000 mensen in de Noordelijke Nederlanden en 300.000 mensen in de Zuidelijke Nederlanden; in de grotere steden was dit nog erger, voor Amsterdam geldt dat een derde deel van de bevolking arm was.
Maatschappij van Weldadigheid
Johannes van den Bosch (1780 – 1844), apothekersleerling, generaal, graaf en minister van staat, was een sociaal bewogen man en hij nam het initiatief om iets te doen aan de schrijnende armoede. In 1818 ontvouwt hij zijn plannen aan Koning Willem I en de koning geeft hem alle speelruimte om werk, onderdak en scholing te organiseren voor de paupers in Nederland. Dit wil Van den Bosch bereiken middels landbouwkoloniën. In 1817 heeft hij hiervoor al een voorlopige maatschappij opgericht, maar op 1 april is de Maatschappij van Weldadigheid, die dit moet gaan organiseren, een feit. Het plan is om in Drenthe en omgeving de woeste gronden te ontginnen middels landbouwkoloniën. Twee vliegen in één klap, de armen krijgen werk, de gronden in Drenthe worden ontgonnen.
Geheel vrijwillig was een en ander niet – men sloot een contract waartoe men zich verplichtte een bepaalde tijd er te werken, daarbij leende men er ook wat weer door extra werktijd kon worden ingelost. Vandaar dat mensen er ook deserteren.
Godsdienst
De koloniën werden op kerkelijk gebied neutraal opgezet. Van den Bosch zag de godsdienst alleen als een middel om zedelijk gedrag te bevorderen. In eerste instantie werd gebruik gemaakt van de kerken in de omliggende plaatsen, een kolonie als Veenhuizen had in 1826 al een protestante en een katholieke kerk.
Scholing
Van den Bosch vond scholing een van de belangrijkste taken van de koloniën. In Frederiksoord zorgde de dorpsonderwijzer van Vledder in zijn vrije tijd voor het onderwijs. Willemsoord kreeg van Koning Willem I in 1820 een eigen school mét woning voor de onderwijzer en Wilhelminaoord kreeg een school in 1821. In 1832 volgde voor kinderen van 5 tot en met 12 jaar een leerplicht, dit om het schoolverzuim te drukken.
Gezondheidszorg
De gezondheidszorg werd in eerste instantie vanuit Steenwijk georganiseerd, in 1827 stelde de Maatschappij een eigen arts aan. De Maatschappij had een eigen geneeskundige dienst die pas werd opgeheven bij de invoering van het Ziekenfonds in 1941.
Jacob Mendes de Leon
In de grote steden waren veel armen, en de Joden vormden in deze groep eden flink percentage. De Joodse zakenman Mendes de Leon nam zitting in de Landelijke Commissie van Weldadigheid en er werd gekeken of arme Joodse gezinnen naar de koloniën om hun situatie te verbeteren. De eerste families waarmee deze proef werd genomen was de familie Hofïen en de familie Cohen.
Jacob David Hofïen (1774 – 1827) en zijn vrouw Judith Isais (Sipora Jezajas) van Praag (1776 ) en hun drie kinderen kwamen op 2 november 1818 naar Frederiksoord en gingen wonen op Hoeve 9. Ze kregen in Frederiksoord nog 2 kinderen. Vader overlijdt in 1827 in Frederiksoord. De oudste drie kinderen vertrekken uit de kolonie, de jongste twee en moeder worden in 1838 uit de kolonie ontslagen.
Samson Abraham Cohen (1771 – 1861) en zijn vrouw Duifje Isacs Pampel (1771 – 1853) en hun 6 kinderen kwamen op 2 november 1818 aan uit Amsterdam en gingen op Hoeve 10 wonen. In 1853 overleed Duifje en in 1854 vertrok het gezin, waarvan al drie kinderen naar ander werk waren, naar Veenhuizen. Op 5 juli 1861 gingen ze naar Willemsoord, waar Samson op 11 juli 1861 overleed. De laatste twee kinderen van dit gezin werden in 1863 naar Amsterdam gezonden. Deze kinderen waren toen 54 en 55 jaar oud en hadden 45 jaar in de landbouwkolonies gewoond.
Gelijkstelling
De Franse tijd had voor Nederland veel ellende gebracht, maar ook een paar goede zaken. Eén van die zaken was de burgelijke gelijkstelling. De Maatschappij verwelkomde de nu gelijkgestelde Joodse burgers zeker maar er waren wel een paar voorschriften.
De Sjabbath was de rustdag en om dit mogelijk te maken moesten de Joodse kolonisten elke dag anderhalf uur langer werken.
Daarnaast hadden de Joodse kolonisten te maken met de voorschriften uit de Kasjroet – de keuken die kosjer gevoerd werd en waarbij zuivel en vlees gescheiden werd.
Steenwijk
Daarbij was een kolonie in de omgeving van Steenwijk een gelukkige keus. In Steenwijk was een synagoge in de Gasthuisstraat, er woonden al een honderdtal Joden (eerste Joden al voor 1700) met de infrastructuur die nodig was. Een koosjere slager, een mikwe om de vrouw na de stonde te laten baden en het Joodse geloof waarbij het een algemeen gebruik is om voor Joodse individuen uit nabijgelegen plaatsen zorg te dragen. Toch waren we wel problemen tussen de rijke joodse gemeente in Steenwijk en de arme Joodse kolonisten. Steenwijk weigerde zo om godsdienstonderwijs te verlenen omdat de onkosten daarvoor niet gedekt konden worden.
Minjan
Tussen 1831 en 1876 was er in de Joodse gemeenschap op De Pol bij Willemsoord echter minjan (10 mannen van 13 en ouder) waardoor er eigen sjoeldiensten gehouden konden worden. De Joodse gemeente van Steenwijk leende daarvoor een Torahrol, een bazuin en een kerkkleed uit. Vanaf 1837 beschikt de gemeenschap over een eigen sjoel en godsdienstschool. De geleende Torahrol koopt men in 1838 aan.
Teloorgang
Het aantal Joodse gezinnen op De Pol loopt echter terug waardoor in 1876 er geen minjan meer is. In 1888 brandt de school bovendien af. De laatste Joodse kolonist op De Pol is Abraham Jacob van Goor en hij overlijdt op 13 oktober 1888. Hij is de laatste die op de Joodse begraafplaats wordt begraven. Zijn weduwe Carolina de Vries verhuist naar Meppel, overlijdt daar in 1892 en wordt op de begraafplaats in Steenwijk begraven.
De Joodse kolonisten uit Rotterdam
Uit verschillende plaatsen in Nederland kwamen er Joodse kolonisten naar De Pol. Amsterdam en Rotterdam hadden de grootste Joodse gemeenschappen, en uit Rotterdam kunnen de volgende personen nader belicht worden:
Elias Barentsz (28 april 1781) goochelaar en koopman en zijn vrouw Abigaël Daniëls (11 september 1785) en hun zes kinderen kwamen op 5 juni 1820 in Willemsoord aan. Ze vertrokken 12 dagen later; konden niet aarden en gingen terug naar Rotterdam.
Israël Benedictus (6 oktober 1791), zijn vrouw Pieternella Soest (12 november 1790) en hun twee kinderen kwamen aan op 5 juni 1890 in Willemsoord. Ook zij vertrokken 12 dagen later, op 17 juni 1820.
Johannes van den Bosch was niet gecharmeerd van deze gezinnen. Hij schreef: “De eerste is een jodin van Rotterdam die met niets tevreden is, geen kleding of huisraad verlangd te ontvangen en niets op krediet, ten einde ten alle tijde recht te hebben van te kunnen heengaan. De man is een lummel die gaarne blijven wil, maar zo onder de pantoffel staat dat hij niets te zeggen heeft en dus ten laatste instantie wel zal willen wat zijn wijf wil.
De Joodse kolonisten uit Amsterdam
Het grootste deel van de kolonisten kwam uit Amsterdam. Een paar van hen:
Philip Benedictus Arbeid (17 maart 1809) en zijn vrouw Elizabeth Salomon Vos (jan 1815) en hun 5 kinderen wonen vanaf 28 juni 1855 in Kolonie III in Willemsoord. Ze vertrekken in oktober 1858.
Abraham Asser Baars (25 maart 1802) en zijn vrouw Vrouwtje Levie Bellegarda (13 maart 1804 – 30 sep 1869) en hun 8 kinderen wonen tussen 18 mei 1848 en 30 november 1860 in Willemsoord (tussen 1849 en 1858 in Veenhuizen wegens straf).
Joseph Benedictus Bak (15 juni 1820) en zijn vrouw Klaartje Nathan Brilleslijper (1820) en hun acht kinderen wonen af en aan tussen 5 juli 1854 en 3 december 1862 in Willemsoord. Het gezin deserteert op 21 augustus 1853, komt terug op 14 januari 1856 in strafkolonie Veenhuizen, keert terug naar Willemsoord op 23 december 1857 en deserteert wederom op 24 april 1858. Wordt uiteindelijk in 1862 ontslagen.
Verder lezen?
Boek
Het boek “Joden op De Pol” is een eerbetoon aan de Joodse inwoners in de kolonie Willemsoord van de Maatschappij van Weldadigheid tussen 1820 en 1890, geschreven door Geert Groen, geboren op De Pol bij Steenwijk in 1951. Hij schreef dit boek over de geschiedenis van zijn geboortedorp na de succesvolle boekjes “De Pol 1950-1970” en “Over de Polle”
Joden op De Pol 1820-1890‟ (191 pagina’s, 52 illustraties, ISBN: 9789461931788) wordt uitgegeven via Mijnbestseller.nl. Het boek is onder andere te koop bij www.mijnbestseller.nl en geertgroen@gmail.com Prijs paperback: € 14,95.
bron:
wikipedia.nl,
Groen, Geert, Joden op de Pol 1820 – 1890
laatst bijgewerkt:
4 september 2019