Alexander Schmuller

In juni 1928 werd violist Alexander Schmuller (Mazyr, Rusland, 5 december 1880- Amsterdam, 29 maart 1933) benoemd tot dirigent van het Rotterdamsch Philharmonisch Orkest. Op 7 oktober 1928 verscheen er een recensie over hem in Het Vaderland, Staat- en Letterkundig Nieuwsblad. Alexander was gehuwd met Rosalie Liwschitz en zij hadden een dochter Nina (1914-1998).

De vreemdeling die onze grote steden bezoekt is altijd lichtelijk verwonderd over de concertzalen, die hij hier vindt. En ook over onze muzikale toestanden. Over het gemis van een goede Opera en vooral ook van een gemoderniseerd operagebouw haalt hij de schouders eens op met een: hoe is ’t mogelijk! Komt hij te Amsterdam en ziet hij het’ hoog geroemde orkestgebouw, dan verklaart hij niet te begrijpen, dat een orkest van wereldreputatie met een zo ouderwetse omgeving genoegen neemt. Komt hij te Rotterdam, de grootste haven van het vasteland van Europa, en hoort hij dat dit Rotterdam niet eens een eigen orkest bezit, slaat hij een gat in de lucht. Maar komt hij dan in een concertzaal als de grote Doelezaal, dan staat hij eenvoudig sprakeloos. Is dit nu de concertzaal, waarmede mannen, die op het gebied van handel en nijverheid een zoo brede kijk tonen, genoegen nemen? tn dezelfde stad waar schepen worden gebouwd die het nieuwste van het nieuwe vertegenwoordigen, neemt men genoegen met een concertzaal, die in elk opzicht tientallen van jaren ten achter is!

Rotterdam is bezig een eigen orkest te vormen. Nu het Rotterdamsche Philharmonisch Orkest onder leiding van prof. Schmuller is gekomen, bezit het dit reeds. Gisteren woonden.wij het eerste concert bij, dat onder leiding van de nieuwe dirigent werd gegeven. Wat in korten tijd is bereikt, leek ons verrassend toe.

Dirigeren kan men niet leren, dat wil zeggen wie geen dirigeertalent bezit, leert het nooit. Wat dirigeertalent eigenlijk is valt moeilijk onder woorden te brengen. Maar men gevoelt het dadelijk als een orkestleider het niet bezit. Prof. Schmuller bezit deze gave in hoge mate. Jaren geleden werd ons dit reeds duidelijk, toen hij als gastdirigent debuteerde te Scheveningen. Gisteren bleek het al buitengewoon krachtig. Men kreeg daarbij geen ogenblik de indruk, dat hij niet altijd in plaats van den strijkstok, den dirigeerstok heelt gehanteerd. Hij dirigeerde in geen enkel opzicht als een die het metier nog moet leren. Integendeel, door de grote vastheid en voortvarendheid van zijn leiding droeg zij het kenmerk van ervaring en kunde.

Men heeft drie soorten van dirigenten: die alles aangeven, die niets aangeven en die aangeven als het niet meer nodig is. Men heeft verder dirigenten die aangeven vóór het instrument begint en die aangeven als zij het instrument horen beginnen. Sommige dirigenten zijn orkest en toehoor» der een sta in de weg, anderen zeggen uiterlijk zo weinig, dat speler en toehoorder hen bijna niet zien.

Uiterlijk is prof. Schmuller een zeer aangenaam orkestleider. Hij heeft een aangenaam, rustig gebaar, onder het spel vergeet men hem, hij draagt het orkestwerk niet in gebaren voor. Dat hij de leiding heeft vergeet men geen ogenblik. Aan suggestie op zijn spelers ontbreekt het in geen geval. Men voelt aan alles dat er een man voor het orkest staat. Daarbij hakt hij niet en houwt hij niet, hij maait niet en hij zwaait niet, noch valt hij van het ene uiterste in het andere met de dreiging bij de fortissimo’s uit elkander te barsten en bij pianissimo’s stervend onder den lessenaar te verdwijnen.

Prof. Schmuller als vertolker kenden wij uit en door zijn vioolspel. Als vertolker van orkestwerken is hij niet minder belangrijk Als dirigent-violist (of omgekeerd) stelt hij natuurlijk in de eerste plaats de melodie op den voorgrond. Maar ook aan de middenstemmen en de contra-puntiek laat hij alle recht wedervaren. Hij is in geen geval een instinct-dirigent alleen, maar hij kent de partituur uitstekend. In tegenstelling van zijn optreden als violist, is hij als dirigent zeer rustig. Eigenlijk vraagt men bij dit alles zich af waarom hij niet reeds veel vroeger de leiding van een orkest op zich heeft ge» nomen.

Uitgevoerd werden de Ouverture „Oberon” van Weber, het derde piano-concert van Beethoven met Kreutzer als solist, de vijfde Symfonie van Tsjaikofsky.

Niet alleen hoorden wij bekends klanken, we zagen ook bekende gezichten. De heer Veenstra, de solo-hoornist van ons Residentie-orkest, zette Oberon in en hij deed het voortreffelijk. Maar de gehele uitvoering leek onder een goed gesternte te staan. Want al komt dit orkest in zijn samenstelling nog niet het ideale nabij, (de groepen zijn nog niet evenredig aan elkander. Tweede violen, alten en celli kunnen versterking velen, een vijftal contrabassen is te weinig voor een hedendaags orkest, fluit, fagot, klarinet zijn goede spelers, maar bleken – in de figuratie in de Valse van de symfonie van Tsjaikofsky bijvoorbeeld – nog niet een volkomen meesterschap te bezitten, de klarinet toont neiging te laag te spelen, de overigens uitstekende pauken klinken te sterk) het gebodene stond op een voornaam peil. Niet alleen in de werken voor orkest alleen, ook in de begeleiding.vielen dirigent en orkest bijzonder te prijzen. De solist kon doen wat hij wilde, het geheel was uitstekend van samenspel, voortreffelijk was de mysterieuze inzet na de cadens en de stijging met den solist samen aan het slot van het eerste deel. Trouwens Leonid Kreutzer speelde dezen middag buitengewoon goed. De beide landgenoten wedijverden om Beethoven de eer te geven, die hem toekomt.

Groot was het succes. Prof. Schmuller vond een krans aan zijn lessenaar en na de ouverture werden hem bloemen aangeboden. Ook de solist werd zeer warm gehuldigd door het talrijk auditorium.

 

 

bron:
ROTTERDAMSCH PHILHARMONISCH ORKEST. Elexander Schmuller.. “Het Vaderland : staat- en letterkundig nieuwsblad”. ‘s-Gravenhage, 07-10-1928, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 16-06-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010011805:mpeg21:p009.

gepubliceerd:
16 juni 2024

laatst bijgewerkt:
16 juni 2024