Bij de viering van het 75-jarige bestaan van de synagoge op de Varkenmarkt in Dordrecht kwam het Nieuw Israëlietisch Weekblad op 28 augustus 1931 met een speciaal nummer waarin er veel aandacht aan dit gebeuren werd besteed.
De Joodse gemeente en de burgerlijke overheid te Dordrecht
Reeds in de tweede helft der zeventiende eeuw waren in Dordrecht enkele Joden gevestigd. Van een Joodsche Gemeente aldaar kan men echter eerst spreken in de eerste helft van de achttiende eeuw. In 1728 compareeren zes „Joodsche wisselaars ofte koopluyden” voor notaris Meraaz en ‘contracteeren met den anderen’ verschillende bepalingen omtrent gemeenschappelijke godsdienstoefeningen, verkiezen van ‘diaconen’ en zelfs reeds omtrent het aanstellen van ‘een zeker persoon genaamd Eliasar Hijman, Joods schrijver, om in haar dienst te wezen, ‘naarvoor hij sal trekken en genieten van de ses comparanten alle week precies van ieder tien stuyvers’.
Een begraafplaats en een synagoge hadden zij echter nog niet. In het begin van 1737 wendt Marcus Sluys zich tot Heeren Burgemeesteren met het verzoek ‘dat hem vergunt worde een plaats tot begraavinge der dooden van sijne natie, buyten de Sluyspoort in het Willige bos.’ Bij acte van 11 April 1737 wordt zijn verzoek volledig toegestaan ‘dog blijft de supp.ex gebonden, deselve plaats behoorlijk te omheynen, verven en in behoorlijke reparatiën te onderhouden”. De stad liet op haar kosten de Joodsche begraafplaats (op)hoogen en gelijkmaken.
Spoedig werd behoefte gevoeld aan een kerkgebouw. 12 januari 1739 richtte Marcus Sluys zich met een request tot Heeren Burgemeesteren ‘dat die van de Joodsche natie binnen deze stad gebrek hebben aan een bequame plaats tot het oeffenen van haaren godsdienst, dat daartoe bequam en gelegen soude sijn het vertrek, daar stads bibliotheecq op staat, waaromme hij supp.ex versogte, dat aan die van de Joodsche natie hef voorsz. vertrek tot het houden van haar vergaderplaats en oeffening van haar godsdienst mogte vergunt worden’.
Het bedoelde vertrek was een deel van het voormalige Mariënbornklooster en er bevonden zich daarin nog overblijfselen, die aan zijn vroegere bestemming herinnerden, als crucifixen en beeldjes, die tot versiering van een Jodenkerk niet in aanmerking konden komen. Daarom verzocht Marcus Sluys tevens vrijheid, om deze te mogen ‘removeren en affbreeken als tegen haaren dienst strijdig sijnde’.
Reeds 26 maart 1739 werd het verzoek volledig ingewilligd. Slechte ƒ 250,- behoefde voor den aankoop van het lokaal betaald te worden, terwijl het onderhoud van het dak en de goten dan nog bleef voor rekening van de stad. De acht boekenkasten, die in het lokaal stonden, werden te koop aangeboden voor drie gulden per stuk, van welk aanbod de Joodsche gemeente gaarne en dankbaar gebruik maakte. Nu eerst kon men spreken van een Joodsche Gemeente te Dordrecht, die onder voortdurend zorgvol toezicht en met onafgebroken welwillende medewerking van de burgerlijke overheid zich langzaam ontwikkelde. De Heeren Schepenen hadden dikwijls heel wat te stellen met ‘de gedurige differanten tussen de Leden der Joodsche gemeente alhier, maar als te veel, tot Hun Ed. Gr. Achtb. bijzondere ongenoegen’. Maar met geduldig en wijs beleid wist men telkens den vrede te herstellen.
De Opperrabbijn van Rotterdam, Levy Hijman Breslauer, de beroemde Pene Arjeh, schrijft op 16 Mei 1786 in een brief aan ‘de Edele Gr. Achtb. Heeren van den Gerechte te Dordrecht’ onder andere ‘het zij mij gepermitteerd, voor UEd. Gr. Achtb. mijne dankzegingen neder te storten voor de gedurige goederthierentheden, welke mijne natie onder U.E.Gr. Achtb. regering de eer hebben te genieten en dat mijne geloofsgenooten het ongeluk niet hebben, van uyt U.E.Gr. Achtb. alom bekende menschenliefde uytgestooten te zijn en Ed. Gr. Achtb. heeren, het is dit geluk, dat mij aanport, de vrijmoedigheid te gebruyken, om van U.Ed. grootAgtb. op de alleronderdanigste en ootmoedigste manier hunnen verderen bijstand, als vaders over hunnen Ingezetenen, voor mijne geloofsgenooten af te smeeken…, sullende zij ook altoos tragten van het Opperwezen af te smeeken, dat hij zijne zegen over U.E.Gr. Agtb. Dierbaare persoonen nederstorte in overvloede en dat hij al U.E.Gr. Agtb. heilzame oogmerken met zijn goedkeuring bekroone’.
De verhouding tussen de Joodse Gemeente en de Burgerlijke Overheid te Dordrecht bleef altijd voortreffelijk. De Gemeente breidde zich uit; haar ledental nam toe. De Synagoge werd te klein. Men wilde ook gaarne een beter schoollokaal hebben, dat in volledig eigendom aan de Gemeente zou toebehoren. In 1854 deed Simon Zadoks bij het Stadsbestuur aanvrage tot aankoop van een zeker stadsgebouw met name de vleeshal, staande en gelegen aan de Varkensmarkt ten einde tot kerk en school te doen inrichten. Terecht schrijft A. S. Norden, leraar der Gemeente van 1863 tot 1894 in zijn verslag van de lotgevallen der Nederlands lsraëlitische Gemeente te Dordrecht van 1856 tot 1881: ‘bij het Gemeentebestuur vond de Israëlitische Gemeente immer de meeste welwillendheid, hulpvaardigheid en toegenegenheid.’
De stad stond het bedoelde gebouw aan de Gemeente af voor ƒ 6000,- onder voorwaarde, dat ƒ 400,- dadelijk en de overige ƒ 5600.— in 28 jaarlijkse termijnen zouden gestort worden. Voor de verbouwing en de inrichting werden van niet-Joodse stadgenoten ruime bijdragen verkregen tot een bedrag van ruim ƒ 2500.—. Op 10 augustus 1854 had de aanbesteding plaats onder opzicht van architect G. N. Itz (George Nicolaas Itz, Den Bosch, 26 december 1799 – Dordrecht, 4 juli 1969 -red.).
Aan J. Damen werd als minsten inschrijver het werk gegund voor de som van ƒ 6478,-
Op 27 september 1854 werd de eerste steen gelegd voor hel nieuwe schoollokaal, waarbij L. G. Wanefried, leraar der Gemeente, een rede hield naar aanleiding van 1 Sam. 7 vers 11.
Op 30 mei 1855 had de aanbesteding plaats van het ameublement van het kerkgebouw, hetwelk aan L. Kooijman voor de som van ƒ 5250,- werd gegund, terwijl het stukadoorswerk aan S. H. Jurgens voor ƒ 1010,- werd uitbesteed.
Samuel Dasberg Samuel Dasberg (Rotterdam, 31 maart 1872 – Amsterdam, 2 april 1933) was rabbijn in Dordrecht. Lees verder. |
Eerst 12 september 1856 werd het gebouw ingewijd. Wanefried was intussen naar ‘s-Gravenhage vertrokken en H. Hirschel was toen hier leraar. Ook gedurende het nu 75-jarig bestaan dezer synagoge mocht de Gemeente herhaaldelijk vele bewijzen van belangstelling en welwillendheid van de zijde der Burgerlijke Overheid ondervinden. Moge deze aangename en gelukkige verhouding blijven voortduren tot heil en bloei van de Nederlandsche Israëlitische Gemeente te Dordrecht.
SAM. DASBERG.
bron:
“Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 28-08-1931, p. IV. Geraadpleegd op Delpher op 10-08-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010874715:mpeg21:p014
illustratie:
“Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 28-08-1931, p. IV. Geraadpleegd op Delpher op 10-08-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010874715:mpeg21:p014
gepubliceerd:
10 augustus 2022
laatst bijgewerkt:
12 augustus 2022